ECLI:NL:GHARL:2018:1017

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
21-001762-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonsverwisseling en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaak na overlijden verdachte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 19 januari 2018 een arrest gewezen in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een verdachte die zich in 2015 had voorgedaan als een andere persoon, met gebruik van een vals identiteitsbewijs. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1974, werd in 2015 aangehouden voor handel in verdovende middelen. Echter, tijdens de behandeling van de zaak kwam naar voren dat de persoon die zich als verdachte had gepresenteerd, in werkelijkheid de broer van de echte verdachte was, die inmiddels was overleden. Het hof heeft vastgesteld dat de identiteit van de verdachte niet correct was vastgesteld door de politie, aangezien het identiteitsbewijs dat werd gebruikt al meer dan tien jaar verlopen was.

De advocaat-generaal heeft op 18 januari 2018 een bericht gestuurd naar het hof waarin werd aangegeven dat er mogelijk sprake was van een persoonsverwisseling. Dit leidde tot een herziening van de zaak, waarbij de echte verdachte op 19 januari 2018 verscheen met een geldig identiteitsbewijs. Het hof concludeerde dat de persoon die eerder als verdachte was behandeld, in werkelijkheid de overleden broer was. Gezien deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat het recht tot strafvervolging tegen de echte verdachte was vervallen, conform artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige identiteitsvaststelling in strafzaken en de gevolgen van een persoonsverwisseling voor de vervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001762-16
Uitspraak d.d.: 19 januari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 11 maart 2016 met parketnummer 08-730342-15 in de strafzaak tegen een persoon, zich noemende

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] (Joegoslavië) op [1974] ,
laatstelijk zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. L. Noordanus, naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast:
Op 29 mei 2015 werd op heterdaad in een woning in Enschede een persoon aangehouden als verdachte van handel in verdovende middelen. Deze persoon gaf op te zijn, [verdachte] , geboren op [1974] te Joegoslavië, wonende te [woonplaats 1] (Duitsland) aan de [adres 1] . De persoon legitimeerde zich met een deel van een Duits paspoort, met daarop een volgens de politie gelijkende foto en de naam [verdachte] . Dit identiteitsbewijs was geldig tot en met 24 januari 2005. De geldigheidsduur was daarmee ruim tien jaar verstreken. Ook zijn er vingerafdrukken afgenomen, maar deze zijn niet verder gecontroleerd.
Op 2 september 2015, 25 september 2015 en 26 februari 2016 is de zaak tegen verdachte ter zitting behandeld bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo. Het vonnis is gewezen op 11 maart 2016. De gedagvaarde persoon was aanwezig bij de zittingen op 2 september en 25 september 2015. Tijdens de eerste zitting bevond hij zich in voorlopige hechtenis. Bij beide zittingen gaf hij op te zijn [verdachte] . Blijkens de akte aanwenden rechtsmiddel is er op 25 maart 2016, namens de bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman, beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 11 maart 2016.
Hoewel verdachte overeenkomstig de wet werd opgeroepen voor de terechtzitting van het hof op 27 januari 2017 verscheen hij niet en werd op vordering van de advocaat-generaal verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte. De zaak is niet inhoudelijk behandeld. De zaak werd geschorst voor onbepaalde tijd opdat de ter terechtzitting toegewezen vordering tot wijziging van de tenlastelegging aan verdachte kon worden betekend in een Duits vertaalde versie, alsmede dat ook de oproeping en de inleidende dagvaarding in het Duits werden vertaald.
De persoon, zich noemende [verdachte] , wonende aan de [adres 1] te [woonplaats 1] werd opnieuw opgeroepen voor de zitting bij het gerechtshof op 19 januari 2018.
Via de advocaat-generaal ontving het hof op 18 januari 2018 een bericht van de raadsvrouw gedateerd op 17 januari, ertoe strekkende dat er sprake zou zijn van een persoonsverwisseling. Een persoon, genaamd [broer verdachte] , zou zich op 29 mei 2015 hebben uitgegeven als [verdachte] . Deze [broer verdachte] zou de broer van [verdachte] zijn en misbruik gemaakt hebben van diens identiteit.
Op 19 januari 2018 verscheen voor dit hof een persoon die opgaf te zijn:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats 2] op [1974]
wonende te [woonplaats 2] aan de [adres 2] .
Ter vaststelling van zijn identiteit overhandigde hij aan het gerechtshof ter inzage zijn (geldige) identiteitsbewijs met een goed gelijkende foto. Verdachtes raadsvrouw verstrekte hiervan ook een kopie.
Ter terechtzitting merkte deze persoon op dat zijn broer, genaamd [broer verdachte] , geboren op [1977] en voorheen wonende te [woonplaats 1] aan de [adres 1] in het verleden gebruik heeft gemaakt van een vals identiteitsbewijs en met behulp hiervan heeft gedaan alsof hij [verdachte] was. Het door zijn broer opgegeven adres betreft het adres van zijn ouders. Hij heeft de persoon op de foto in het proces-verbaal van politie herkend als zijn inmiddels overleden broer [broer verdachte] .
Blijkens de door de raadsvrouw overhandigde – in de Duitse taal opgestelde – akte van overlijden, gedateerd op 22 december 2015, is een persoon genaamd [broer verdachte] , geboren op [1977] , tussen 17 december 2015 en 18 december 2015 te [woonplaats 1] overleden. Het hof acht aannemelijk dat de persoon die in het proces-verbaal [verdachte] wordt genoemd in werkelijkheid niet [verdachte] is geweest maar [broer verdachte] . De identiteitsvaststelling in hoger beroep laat geen andere conclusie toe dan dat de ter terechtzitting van het hof verschenen persoon is:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats 2] op [1974]
wonende te [woonplaats 2] aan de [adres 2] .
Daar komt bij dat bij de identiteitsvaststelling door de politie in 2015 de door de verdachte opgegeven personalia klaarblijkelijk niet zijn nagetrokken, hoewel daartoe onder meer gelet op de omstandigheid dat de geldigheidsduur van het paspoort al tien jaar was verstreken, wel aanleiding bestond.
Het hof stelt op basis van deze omstandigheden vast dat een ander zich heeft uitgegeven als [verdachte] . Deze persoon is inmiddels overleden. Het hof acht het aannemelijk dat deze persoon de broer van de ter terechtzitting aanwezige [verdachte] is. Nu de persoon, zich noemde [verdachte] , doch zijnde [broer verdachte] is overleden, is ingevolge artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht het recht tot strafvordering tegen deze verdachte vervallen en dient het openbaar ministerie - overeenkomstig zijn vordering in hoger beroep - niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. H. Abbink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 19 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 januari 2018.
De samenstelling van het gerechtshof is als bovenvermeld.
mr. C.C.M. Poland, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.