ECLI:NL:GHARL:2018:10226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.208.633
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de informatieverplichting en motivering van de kantonrechter in verkeershandhaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een administratieve sanctie opgelegd aan [betrokkene] B.V. voor het gebruik van een busbaan door een voertuig met kenteken [00-YYY-0] op 4 augustus 2015. De kantonrechter had eerder het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij onder andere klaagde over de informatieverplichting van de kantonrechter en de motivering van de beslissing.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter zijn informatieverplichting niet heeft geschonden. De gemachtigde had de mogelijkheid om inzage te nemen in de stukken en heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De termijn van zeven dagen om te reageren op het aanbod van de griffier om tegen vergoeding een afschrift van de stukken te verstrekken, werd door het hof als redelijk beschouwd, vooral omdat de gemachtigde niet heeft geklaagd over deze termijn.

Daarnaast heeft het hof de motivering van de kantonrechter beoordeeld. Hoewel de gemachtigde aanvoerde dat de kantonrechter enkele gronden niet had behandeld, concludeerde het hof dat de motivering voldoende was om de beslissing te onderbouwen. Het hof bevestigde dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag bood voor de vaststelling van de gedraging, en dat de betrokkene niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

WAHV 200.208.633
23 november 2018
CJIB 191452922
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 8 december 2016
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
[C] B.V., kantoorhoudende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 124,-.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter ontbreekt. Deze klacht mist feitelijke grondslag. In het dossier zit het proces-verbaal van de openbare zitting van de kantonrechter. Daarin staan, in tegenstelling tot wat de gemachtigde stelt, de standpunten vermeld die op de zitting zijn ingenomen.
2. De gemachtigde klaagt er verder over dat de griffier van de rechtbank hem niet (kosteloos) een afschrift van het dossier heeft toegestuurd. Ook vindt hij het onredelijk dat binnen zeven dagen moest worden gereageerd op het schrijven van de griffier.
3. In de fase van beroep bij de kantonrechter wordt het verstrekken van op de zaak betrekking hebbende stukken geregeld in artikel 11, vijfde lid (thans), van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv). Ingevolge dit artikellid worden alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken, nadat zekerheidstelling heeft plaatsgevonden, neergelegd ter griffie van de rechtbank en wordt de betrokkene daarvan mededeling gedaan. Voorts bepaalt dat artikellid dat de betrokkene of diens gemachtigde binnen een door de kantonrechter te bepalen en door de griffier van de rechtbank mee te delen termijn deze stukken kan inzien en daarvan afschriften of uittreksels kan vragen, en dat op de voor de verstrekking van die afschriften en uittreksels
in rekening te brengen vergoedingenhet bepaalde in de Wet tarieven in burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing is.
4. Bij brief van 31 oktober 2016 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter van 8 december 2016. In deze brief is de gemachtigde medegedeeld dat het dossier tot een week voor die zitting ter inzage op rechtbank ligt. Voorts heeft de griffier van de rechtbank bij schrijven van 24 november 2016 aan de gemachtigde medegedeeld dat hij tegen een vergoeding een afschrift van de stukken kan ontvangen. Binnen zeven dagen moest hij schriftelijk reageren of hij hier akkoord mee ging. Indien hij dat niet deed, dan werd ervan uit gegaan dat hij het verzoek had ingetrokken. Ook is hij in dit schrijven nogmaals gewezen op de mogelijkheid om de stukken kosteloos in te zien.
5. De kantonrechter heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, vijfde lid, van de Wahv. De gemachtigde heeft geen aanleiding gezien om inzage te nemen in de stukken. De griffier heeft aangeboden om een afschrift van de stukken tegen een vergoeding te verstrekken. Dit is - gelet op het hiervoor onder 3. gecursiveerde - toegestaan. De in artikel 11, vijfde lid, van de Wahv neergelegde informatieverplichting is dan ook niet geschonden. Ten aanzien van de korte termijn om te reageren, overweegt het hof dat de gemachtigde in zijn faxbericht van 4 december 2016 niet heeft geklaagd over de korte termijn. Het verweer van de gemachtigde strandt dan ook.
6. Voorts voert de gemachtigde van de betrokkene nog aan dat de beslissing van de kantonrechter gebrekkig is gemotiveerd, nu enkele door hem aangevoerde gronden niet zijn behandeld. Zo heeft de kantonrechter geen letter besteed aan het betoog dat het voertuig niet ter plaatse is geweest omdat de vaste bestuurder, een werknemer van de betrokkene, aan het werk was en het voertuig toen niet heeft gebruikt. Evenmin heeft de kantonrechter aandacht besteed aan het betoog dat er wordt getwijfeld aan de waarneming van de verbalisant.
7. De beslissing van de kantonrechter dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wahv met redenen te zijn omkleed. Hoewel aan de gemachtigde kan worden toegegeven dat de motivering van de beslissing summier is, blijkt uit de motivering voldoende dat de door de gemachtigde aangedragen gronden voor het beroep in de beslissing zijn betrokken, maar dat de kantonrechter hierin geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de waarneming van de verbalisant. Het hof merkt ten aanzien van het eerste punt op dat de gemachtigde in zijn beroepschrift bij de kantonrechter verwijst naar door hem bijgevoegde bijlage met klokgegevens. Bij het beroepschrift zit echter - zoals hij overigens ook zelf in hoger beroep opmerkt - geen bijlage. In het licht hiervan is het niet onbegrijpelijk dat de kantonrechter niet expliciet is ingegaan op deze beroepsgrond van de gemachtigde. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de klacht over het motiveringsgebrek moet worden afgewezen en dat de beslissing van de kantonrechter in stand kan blijven.
8. De gemachtigde van de betrokkene heeft verder bezwaren aangevoerd tegen de inleidende beschikking.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “als weggebruiker gebruik maken van busbaan of - strook aangeduid met: lijnbus”, welke gedraging zou zijn verricht op
4 augustus 2015 om 16.35 uur op de Parklaan te Etten-Leur met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
10. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de vaste bestuurder van het voertuig - één van de werknemers van de betrokkene - op het moment van de verweten gedraging niet op pleeglocatie was. De medewerker was aan het werk en het voertuig is ook niet van zijn plek geweest. Uit de overgelegde klokgegevens van de werknemer blijkt dat deze op 4 augustus 2015 om 06:10:17 uur is ingeklokt en op 4 augustus 2015 om 17:25:46 uur weer is uitgeklokt. Het kenteken moet dan ook niet juist door de verbalisant zijn gezien en genoteerd. Daarbij is van belang dat het kenteken [01-YYY-0] een vergelijkbare auto oplevert, zodat niet valt uit te sluiten dat de verbalisant een fout heeft gemaakt. Tot slot voert de gemachtigde van de betrokkene aan - zo begrijpt het hof althans - dat de beschikking onvoldoende specifiek is. Immers blijkt niet precies waar op de Parklaan de gedraging heeft plaatsgevonden. Evenmin blijkt uit de beschikbare informatie waar de verbalisant exact reed en hoe deze een en ander heeft waargenomen.
11. In zaken als deze biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
12. Het dossier bevat een aanvullend proces-verbaal van 17 februari 2016, waarin de verbalisant, voor zover relevant, het volgende verklaart:
''Fietste ik in privétijd over het fietspad gelegen aan de Parklaan, gelegen binnen de bebouwde kom te Etten-Leur. Aldaar zag ik een witte personenauto, Opel Astra voorzien van het kenteken [00-YYY-0] met een fors snelheidsverschil ten opzichte van het overige verkeer vanuit het centrum van Etten-Leur richting de Couperuslaan rijden. De geschatte snelheid lag zeker tussen de 80 en 100 km/u daar waar 50 km/u het maximum is. Ik zag dat de bestuurder van genoemd voertuig via de busbaan (lijnbus) 2 personenauto's rechts inhaalde. Hierbij reed de bestuurder van genoemd voertuig geschat ten minste 150 meter over de busbaan.''
13. De klacht van de gemachtigde van de betrokkene dat de inleidende beschikking onvoldoende specifiek is, omdat daaruit niet blijkt waar op de Parklaan de gedraging precies is verricht, faalt. Uitgangspunt in Wahv-zaken is dat de inleidende beschikking ten aanzien van het kenteken van het voertuig, de aard, plaats en tijd van de gedraging voldoende gegevens bevat om de gedraging waarop de beschikking betrekking heeft te individualiseren (vgl. onder meer het arrest van het hof Leeuwarden van 26 januari 2005, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2005:AS8373). Daar is in het onderhavige geval aan voldaan.
14. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de gedraging is verricht. Dat uit het dossier niet blijkt waar de verbalisant exact reed op het moment dat hij de gedraging heeft waargenomen, is hiervoor onvoldoende. Nu de gemachtigde voor het overige geen voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
15. In de regel mag de rechter het ervoor houden dat het motorrijtuig (met het kenteken zoals dat blijkens de stukken door de politie is waargenomen) waarmee de gedraging is verricht hetzelfde motorrijtuig is als dat waarvan het kenteken staat geregistreerd in het kentekenregister. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat een nader - eventueel aan de politie op te dragen - onderzoek moet worden ingesteld ter beantwoording van de vraag of bedoelde waarneming juist is en zo ja of het motorrijtuig waarmee de gedraging is verricht het juiste kenteken voerde. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn indien door de betrokkene concrete feiten en omstandigheden worden aangevoerd waaruit kan volgen dat het motorrijtuig waarmee de gedraging is verricht een ander is dan dat waarvan het kenteken ten name van de betrokkene staat geregistreerd in het kentekenregister.
16. De enkele omstandigheid dat de vaste bestuurder van het voertuig van de betrokkene op het moment van de gedraging aan het werk was, is hiervoor echter onvoldoende. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gedraging is verricht in de buurt van de locatie waar de betrokkene is gevestigd. Bovendien is de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd. De omstandigheid dat de vaste bestuurder de gedraging niet kan hebben verricht, kan de betrokkene dan ook niet baten. Dit sluit immers niet uit dat iemand anders op dat moment de feitelijke bestuurder van het voertuig is geweest.
16. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht met het voertuig van de betrokkene.
18. De slotsom is dan ook dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal bevestigen en dat het hof het verzoek tot vergoeding van kosten zal afwijzen nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.