ECLI:NL:GHARL:2018:10262

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
18/00109
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zelfstandigenaftrek en startersaftrek in belastingzaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 januari 2018. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, nadat hem voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen was opgelegd. Belanghebbende had aanspraak gemaakt op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, maar de inspecteur van de Belastingdienst had deze niet geaccepteerd, omdat volgens hem niet aan het urencriterium was voldaan. Tijdens de zitting op 8 november 2018 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat hij in 2012 ten minste 1225 uren aan zijn onderneming heeft besteed. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek en, als gevolg daarvan, ook niet voor de startersaftrek. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00109
uitspraakdatum:
27 november 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 januari 2018, nummer AWB 17/3985, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.282 (hierna: de aanslag). Bij beschikking is hem voorts belastingrente in rekening gebracht van € 1.169.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in een geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Daarbij is verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mr. [A] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief, verzonden op 4 september 2018 aan [X] op het adres [a-straat 1] , [Z] , afleveradres [b-straat 2] , [Z] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie van PostNL is de uitnodiging op 17 september 2018 bezorgd op voornoemd adres, waarbij voor ontvangst ervan is getekend.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft met ingang van 6 april 2012 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [B] ’ (hierna: de onderneming).
2.2.
De activiteiten van de onderneming bestaan uit het geven van belastingadviezen, het verzorgen van administraties en het verzorgen van aangiften inkomstenbelasting en is gevestigd op het adres [a-straat 1] te [Z] .
2.3.
Belanghebbende heeft in 2012 in de onderneming een netto omzet van € 820 gerealiseerd.
2.4.
Belanghebbende is voorts in dienstbetrekking werkzaam. In 2012 heeft hij ruim € 60.000 aan loon genoten.
2.5.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2012 aanspraak gemaakt op toepassing van de zelfstandigenaftrek (€ 7.280) en de startersaftrek (€ 2.123).
2.6.
Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2012 heeft de Inspecteur de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek niet geaccepteerd omdat volgens hem niet aan het urencriterium is voldaan.
2.7.
In de uitspraken op bezwaar is gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen, maar niet met betrekking tot de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
2.8.
Belanghebbende heeft vergeefs beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende in aanmerking komt voor toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan het urencriterium is voldaan. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag en de beschikking belastingrente.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Zelfstandigenaftrek
4.1.
Ingevolge artikel 3.76, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
4.2.
In artikel 3.6, lid 1, van de Wet IB 2001, is – voor zover van belang – bepaald dat onder het urencriterium wordt verstaan het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een onderneming.
4.3.
Als tijd die wordt besteed aan werkzaamheden voor een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Tot zodanige werkzaamheden behoort het door een ondernemer volgen van cursussen of opleidingen die zijn gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen (vgl. HR 14 maart 2003, nr. 37975, ECLI:NL:HR:2003:AF5827, BNB 2003/201 en HR 23 december 2016, nr. 15/05288, ECLI:NL:HR:2016:2901, BNB 2017/72).
4.4.
Belanghebbende stelt, doch de Inspecteur betwist, dat door hem aan het urencriterium is voldaan. Alsdan dient belanghebbende aannemelijk te maken dat hij in het onderhavige jaar ten minste 1225 uren aan de onderneming heeft besteed.
4.5.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn stelling aangevoerd dat hij heeft geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen (auto), opleidingen en een website, netwerkbijeenkomsten heeft bijgewoond en veel acquisitie heeft gedaan. Bovendien is in 2012 een netto omzet van € 820 gerealiseerd en is hij nu nog steeds ondernemer, aldus belanghebbende.
4.6.
Het Hof acht belanghebbende met zijn in de gedingstukken gegeven onderbouwing niet in zijn bewijslast geslaagd. Hoewel het Hof de overtuiging heeft gekregen dat belanghebbende de nodige uren heeft besteed aan de onderneming, is hij – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij in het onderhavige jaar ten minste 1225 uren aan de onderneming heeft besteed. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat belanghebbende in 2012 ruim € 60.000 aan loon heeft genoten en over 2012 niet een urenstaat of een agenda heeft overgelegd noch anderszins op enige wijze inzicht heeft gegeven in het door hem in 2012 aan de onderneming bestede aantal uren.
4.7.
Het Hof komt tot de conclusie dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek.
Startersaftrek
4.8.
Ingevolge artikel 3.76, lid 3, van de Wet IB 2001, wordt, indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2.123.
4.9.
Aangezien hiervoor is geconcludeerd dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek, heeft belanghebbende ook geen recht op de startersaftrek.
Belastingrente
4.10.
Het hoger beroep richt zich ook tegen de beschikking belastingrente. Hiertegen heeft belanghebbende evenwel geen afzonderlijke grieven opgeworpen. Het hoger beroep is dan ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
27 november 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 november 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.