ECLI:NL:GHARL:2018:10312

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
200.211.061/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lidmaatschap en contributiebetaling binnen een coöperatie van tandartsen, met betrekking tot de wil en gedragingen van de leden

In deze zaak gaat het om het lidmaatschap van de Coöperatieve Tandartsenspoedzorg Fryslân U.A. door de appellanten, die zich hebben gedragen als leden door contributie te betalen en deel te nemen aan vergaderingen. De Coöperatie vorderde betaling van achterstallige contributie, welke door de kantonrechter in eerste aanleg werd toegewezen. De appellanten stelden dat zij geen lid waren, maar het hof oordeelde dat hun gedragingen, zoals deelname aan stemmingen en het betalen van een startbedrag, voldoende waren om hen als leden te beschouwen. Het hof bevestigde dat de Coöperatie op basis van artikel 3:35 BW mocht aannemen dat de appellanten de wil hadden om lid te zijn, ondanks hun eerdere bezwaren tegen de samenwerking. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.211.061/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5169001\ CV EXPL 16-7090)
arrest van 27 november 2018
in de zaak van
Maatschap Tandartsenpraktijk [appellant1] / [appellant2] ,
gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. H.C. Post, kantoorhoudend te Assen,
tegen
Coöperatieve Tandartsenspoedzorg Fryslân U.A.,
gevestigd te Sneek,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de Coöperatie,
advocaat: mr. R. Glas, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 april 2018 hier over. Ter uitvoering daarvan is op 2 november 2018 een comparitie van partijen gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op basis van het voordien door [appellanten] c.s. overgelegde procesdossier.
1.2
[appellanten] c.s. hebben in hoger beroep gevorderd het vonnis waarvan beroep te vernietigen en alsnog de vordering van de Coöperatie af te wijzen met veroordeling van de Coöperatie in de kosten van beide instanties, vermeerderd met wettelijke rente.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.21. van het bestreden vonnis voor zover in hoger beroep van belang en aangevuld met wat in hoger beroep overigens nog is komen vast te staan.
2.2
Tandartsen zijn op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) verplicht de bereikbaarheid en beschikbaarheid van tandartsen voor het verlenen van spoedeisende tandheelkundige hulp buiten de normale praktijkuren te waarborgen. De Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Tandheelkunde (NMT) heeft hiertoe de NMT-praktijkrichtlijn "Opvang tandheelkundige spoedgevallen buiten praktijkuren" opgesteld.
2.3
De beroepsorganisatie beveelt aan om afspraken tussen tandartsen vast te leggen in een reglement. De tandartsen die zijn gevestigd in Sneek, IJlst, Heeg en Mantgum hebben hiertoe een samenwerkingsovereenkomst gesloten en een praktijkreglement opgesteld. Het samenwerkingsverband wordt "KST" of "Kring Sneek" genoemd.
2.4
Vanaf 2011 is er in de vergaderingen van Kring Sneek gesproken over een samenwerking met tandartsen van omliggende regio's om de kring te vergroten teneinde minder diensten te hoeven draaien en een eventuele deelname van de tandartsen aan het Spoedplein. Het Spoedplein is een opzet van het Antonius Ziekenhuis in Sneek, waarin medische eerste hulp wordt gecentraliseerd.
2.5
In de notulen van de vergadering van Kring Sneek van 6 maart 2012 is vastgelegd:
“(...)
5. Spoedplein/Voortgangsrapportage
(.)
Er moet een rechtspersoon opgericht worden (huren ruimtes en services ziekenhuis)
(...)
c. [appellant1] heeft nog twijfels, heeft veel communicatie via email niet ontvangen. De secretaris
geeft aan dit nogmaals toe te sturen. De voorzitter geeft aan een en ander nog eens uit te
willen leggen. De beslissing is tijdens de vorige vergadering unaniem genomen!
(...)“
2.6
In de notulen van de vergadering van Kring Sneek van 14 mei 2013 staat:
"(…)
Besluitvorming over samenwerking in de tandheelkundige spoedzorg met de kring Lemmer
participerend in Spoedplein
De meerderheid van de vergadering kiest deelname van de kring Sneek aan Spoedplein
in samenwerking met de kring Lemmer
c. [appellant1] geeft aan hiermee niet accoord te gaan, het plan is te duur en onlogisch.
c. [appellant1] geeft aan buiten de vergadering om van [B] vernomen te hebben, dat hij
[B] niet accoord gaat.
c. [C] geeft aan dat c. [D] niet meedoet.
c. [E] doet ook niet mee.
c. [F] geeft aan dat een ieder die nu niet mee wil doen, altijd welkom is bij de groep
die wel meedoet.
We zullen met z’n allen een en ander in gang moeten zetten, de stuurgroep zal een ieder op
de hoogte houden en een ieder verzoeken om mee te doen.
(...)“
2.7
Bij brief van 31 mei 2013 is vervolgens aan alle aangesloten praktijken van Kring Sneek verzocht een bedrag van € 500,- als "startgeld" in te leggen. Dat bedrag was nodig, zo staat in die brief, om de oprichting van de Coöperatie mogelijk te maken en om die Coöperatie in staat te stellen financiële transacties aan te gaan. Op 3 september 2013 is de Coöperatie opgericht. Op 22 januari 2014 hebben [appellanten] c.s. het gevraagde bedrag van € 500,- betaald onder vermelding "Startbedrag spoedkamer".
2.8
Op 23 april 2014 zijn de leden van de Coöperatie uitgenodigd aanwezig te zijn bij de eerste algemene ledenvergadering van de Coöperatie. In de uitnodiging is vermeld:
"Coöperatieve Tandartsenspoedzorg Súdwest- Fryslân u.a.
(…)
Geachte leden,
Hierbij wordt u, praktijkhouder, uitgenodigd voor de 1e Algemene Vergadering van de Coöperatieve Tandartsenspoedzorg Súdwest-Fryslân u.a., die gehouden zal worden op dinsdag 20 mei 2014.
(…)"
2.9
In de notulen van de vergadering van 20 mei 2014 is het volgende vermeld:
"Notulen 1e algemene ledenvergadering d.d. 20 mei 2014 van de Coöperatieve Tandartsenspoedzorg Súdwest-Fryslân u.a.
Afwezig z.k.: c. [G] , c. [H] , c. [I]
Afwezig m.k; c. [E] vertegenwoordigd door c. [J] .
Aanwezig: de overige 14 praktijken
(…)
6. Financiële bijdrage per FTB
c. [J] ligt zijn standpunt m.b.t. de verdeling van de kosten per fte toe. Zijn standpunt is aan alle leden per mail voorafgaand aan de vergadering toegestuurd. c. [J] geeft aan dat hij positief staat tegenover het spoedzorgplein en dat de diensten evenredig worden verdeeld per fte. Hij is het echter oneens met het feit dat de kosten op dezelfde manier worden verdeeld. Hierdoor ontstaat z.i. een onevenredig zware last voor de grotere praktijken terwijl de kleinere praktijken een groot voordeel behalen hij het veel minder dienst doen. Na enige discussie volgt een stemming waarbij 5 leden (c. [appellant1] , c. [K] , c. [L] , c. [M] , c. [N] ) zich uitspreken tegen het voorstel van c. [J] . Volgens de statuten, artikel 16, omgerekend naar rato Fte's, zijn dit 5 stemmen van de 24. Hiermee wordt voorlopig besloten om dit jaar de kosten te delen door 18 praktijken.
(…)
7. Evaluatie tijdelijke behandelkamer
De bouw van het nieuwe spoedzorgplein heeft definitief groen licht. Realisatie zal eind
2015 plaats vinden. Algemeen is men blij met de huidige voorlopige voorziening.
De voorzitter vraagt naar de tot nu toe opgedane ervaringen, c. [appellant1] geeft aan dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de kamer in het Antoniusziekenhuis en ook van plan is dit niet te gaan doen. De overige collegae gaven aan dat zij grosso modo tevreden zijn met de huidige behandelkamer.
De voorzitter geeft aan dat c. [appellant1] als enige afwijkt van het gedachtengoed van de
coöperatie en biedt c. [appellant1] aan om hierover in gesprek te gaan."
2.1
Op 16 december 2014 is de tweede algemene ledenvergadering van de Coöperatie gehouden. Daarin is vermeld:
"Afwezig z.k.; c. [H] ,
Afwezig m.k: c. [G]
Aanwezig: de overige 16 praktijken
(…)
In de vergadering van 20 mei jongstleden is door c. [J] voorgesteld de jaarlijkse bijdrage voor iedere praktijk gelijk te stellen in plaats van naar rato van fte's.
In de vergadering van 20 mei ging via stemming de meerderheid hiermee akkoord. De voorzitter vraagt nu aan de vergadering of artikel 6 lid 2, waarin deze bijdrage per lid wordt geregeld, aangepast kan worden via het huishoudelijk reglement, of dat dit vastgelegd moet worden in de statuten via de notaris.
c. [N] , c. [O] en c. [appellant1] geven aan niet akkoord te gaan met gelijke kosten per praktijk, c. [N] zegt dat volgens haar 100% van de vergadering hiermee akkoord moet gaan. Dit is niet juist, zie artikel 20, lid 3 van de statuten, c. [N] stelt voor om de bijdrage per lid te regelen in verhouding tot de omzet per praktijk. Dit voorstel zal door haar verder worden uitgewerkt c. [appellant1] wil alleen bijdragen aan de kosten van de Dokterswacht."
2.11
Bij e-mailbericht van 30 maart 2015 hebben [appellanten] c.s. bezwaar gemaakt tegen het lidmaatschap van de Coöperatie.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De Coöperatie heeft in eerste aanleg gevorderd [appellanten] c.s. te veroordelen tot betaling van € 6.436,30, vermeerderd met wettelijke handelsrente, wegens verschuldigde jaarlijkse contributie alsmede buitengerechtelijke incassokosten ad € 546,93 exclusief btw, een en ander onder veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten.
3.2
Na verweer zijdens [appellanten] c.s. heeft de kantonrechter bij vonnis van
31 januari 2017 de gevorderde contributie toegewezen tot een bedrag van € 4.219,27, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [appellanten] c.s. zich zodanig hebben gedragen dat de Coöperatie aan dat gedrag het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat [appellanten] c.s. lid zijn geworden van de Coöperatie. Het door [appellanten] c.s. op 30 maart 2015 gemaakte bezwaar tegen dat lidmaatschap is als opzegging daarvan aangemerkt per 31 december 2015. Om die reden is de contributievordering toegewezen voor zover deze betrekking had op de jaren tot en met 2015. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 546,93 zijn eveneens toegewezen. [appellanten] c.s. zijn in de proceskosten veroordeeld.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

Inleiding
4.1
De kantonrechter heeft zijn oordeel dat [appellanten] c.s. lid zijn geworden van de Coöperatie gebaseerd op een zevental feiten en omstandigheden. Tegen dat oordeel en de onderbouwing daarvan hebben [appellanten] c.s. vier grieven opgeworpen. Die grieven worden hierna gezamenlijk behandeld omdat zij zich daarvoor lenen.
4.2
De vordering van de Coöperatie, zoals ingesteld bij dagvaarding, ziet ook op contributies voor de periode na 31 december 2015.
De kantonrechter heeft het lidmaatschap van [appellanten] c.s. echter per die datum als geëindigd aangemerkt. Tegen dat oordeel is geen (incidentele) grief gericht.
Lidmaatschap
4.3
Geen grief is gericht tegen het uitgangspunt van de kantonrechter dat [appellanten] c.s. als lid van de Coöperatie moeten worden aangemerkt als zij bij die vereniging de indruk hebben gewekt dat zij evenals de andere leden van Kring Sneek daartoe de wil hadden (rechtsoverweging 4.10 van het bestreden vonnis), daarbij kennelijk aansluiting zoekende bij artikel 3:35 BW, waarin is bepaald:
"Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil."
Het hof zal om deze reden het uitgangspunt van de kantonrechter overnemen.
4.4
Onderzocht zal dus moeten worden, zoals de kantonrechter ook heeft gedaan, of de Coöperatie verklaringen of gedragingen van [appellanten] c.s. heeft mogen opvatten zoals zij heeft gedaan.
Betaling € 500,-
4.5
Op 14 mei 2013 heeft Kring Sneek besloten tot oprichting van de Coöperatie. [appellanten] c.s. waren aanwezig bij die vergadering (in de persoon van de heer [appellant1] , verder ook wel: [appellant1] ) en dus op de hoogte van dat besluit. Om het besluit te kunnen uitvoeren was geld nodig. Om die reden is de in Kring Sneek deelnemende praktijken bij brief van 31 mei 2013 gevraagd elk een bedrag van € 500,- in te leggen. Dat bedrag was nodig, zo staat in die brief, om de oprichting van de Coöperatie mogelijk te maken en om die Coöperatie in staat te stellen financiële transacties aan te gaan. [appellanten] c.s. hebben het gevraagde bedrag op 22 januari 2014 betaald onder vermelding van "Startgeld spoedkamer".
4.6
[appellanten] c.s. hebben aangevoerd dat hun betaling niet meer was dan een blijk van goede wil zodat de mogelijkheden van deelname in het Spoedplein konden worden onderzocht. De betaling is echter niet van een dergelijke verklaring voorzien. Ook overigens blijkt niet dat [appellanten] c.s. hun voorbehoud ten aanzien van oprichting en lidmaatschap van een coöperatie toen ter kennis hebben gebracht van hen die met de oprichting van de Coöperatie belast waren. Waar de fondsenwerving specifiek gericht was op de oprichting van de Coöperatie en [appellanten] c.s. onvoorwaardelijk hun bijdrage leverden met hun betaling kon die dan ook redelijkerwijs worden opgevat als een verklaring van [appellanten] c.s. die inhield dat zij instemden met de oprichting en het daaruit voortvloeiende lidmaatschap van de Coöperatie.
4.7
Daaraan doet niet af dat [appellanten] c.s. zich voorafgaand aan en tijdens de vergadering van 14 mei 2013 tegen het Spoedplein hadden verklaard als "te duur en onlogisch" terwijl zij ook kenbaar hadden gemaakt geen lid van de Coöperatie te willen worden. De betaling vond immers plaats op een moment dat de Coöperatie, ondanks dit verzet, een feit was geworden en naar aanleiding van een verzoek om de kosten van de Coöperatie te dekken. Bij gebreke van andersluidende berichten van [appellanten] c.s. mocht de Coöperatie deze betaling dan ook opvatten als een uiting van de wens om, ondanks het eerder gevoerde verzet, toch lid te zijn.
Vergadering 20 mei 2014
4.8
Op 20 mei 2014 vond de eerste algemene ledenvergadering van de Coöperatie plaats. [appellanten] c.s. waren in de persoon van [appellant1] aanwezig. Ter vergadering is in stemming gebracht het voorstel de kosten van de Coöperatie per praktijk en niet per fte om te slaan. [appellanten] c.s. hebben deelgenomen aan de stemming. Deelname aan de stemming is voorbehouden aan de leden. Het feit dat [appellanten] c.s. deelnamen aan de stemming kon dan ook redelijkerwijs worden opgevat als een verklaring van hen die inhield dat zij zich beschouwden als lid van de Coöperatie.
4.9
Dat - en zo ja, waarom - het ter vergadering duidelijk had moeten zijn dat [appellanten] c.s. niet aan de stemming hebben willen deelnemen (althans duidelijk hebben gemaakt dat zij bij gelegenheid van de stemming hun mening gaven onder betwisting van enig lidmaatschap) is gesteld noch gebleken. [appellanten] c.s. hebben zich op de vergadering weliswaar verklaard tegenstander getoond van een omslag van de kosten over de praktijken in plaats van over de fte's, maar dat is bij uitstek een onderwerp waarover leden beslissen. De tegenstem van [appellanten] c.s. past daarom veeleer in het scenario dat zij van hun stemrecht gebruik hebben gemaakt dan in het, door [appellanten] c.s. geschetste, scenario dat zij als buitenstaander hun standpunt kenbaar hebben gemaakt. Hetzelfde geldt voor het feit dat [appellanten] c.s. op die vergadering, bij de evaluatie van de tijdelijke behandelkamer, te kennen hebben gegeven (in de bewoordingen van de voorzitter) als enige af te wijken van het gedachtengoed van de Coöperatie. Die uitlatingen wijzen er wel op dat [appellanten] c.s. hun twijfels hadden over de wijze waarop aan het waarborgen van spoedeisende tandheelkundige hulp buiten de normale praktijkuren invulling werd gegeven, maar dat is nog wat anders dan dat zij daardoor kenbaar hebben gemaakt dat zij geen lid wensten te zijn van de Coöperatie. De bezwaren richtten zich op de inrichting van het Spoedplein, niet op het lidmaatschap. Tot slot is van belang dat ook van enige verklaring over hun positie (geen lid, wel meningsuiting)
voorafgaandaan de vergadering niets is gesteld of gebleken.
Vergadering 16 december 2014
4.1
In de vergadering van de Coöperatie van 16 december 2014 kwam de kwestie van de omslag over praktijken of fte's weer aan de orde. [appellanten] c.s. waren (in de persoon van [appellant1] ) wederom aanwezig. [appellanten] c.s. hebben toen als hun standpunt verwoord dat zij niet akkoord gingen met de omslag over de praktijken. Ook hier geldt weer dat sprake was van een algemene ledenvergadering van de Coöperatie, dat niet blijkt dat het de bedoeling was ook anderen dan leden voor die vergadering uit te nodigen en dat [appellanten] c.s. niet kenbaar hebben gemaakt slechts als praktijkhouder-niet-lid een standpunt uit te dragen. De aanwezigheid, het uitdragen van hun standpunt en het uitblijven van enig voorbehoud of protest ten aanzien van het lidmaatschap heeft de Coöperatie wederom mogen opvatten als een uiting van [appellanten] c.s., inhoudende dat zij lid wilden zijn, ook al waren zij het met de omslagkwestie niet eens.
Conclusie
4.11
De kantonrechter heeft nog meer omstandigheden in zijn oordeelsvorming betrokken. Het hof laat die onbesproken. De hiervoor wél besproken omstandigheden zijn namelijk, in onderling verband, voldoende krachtig om het oordeel te dragen dat de Coöperatie de uitingen en overige gedragingen van [appellanten] c.s., overeenkomstig de zin die de Coöperatie daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen, heeft opgevat als een door [appellanten] c.s. tot de Coöperatie gerichte verklaring inhoudende dat zij lid wilden zijn. Op het ontbreken van een met die verklaring overeenstemmende wil kunnen [appellanten] c.s. zich om die reden niet beroepen.
5.
De slotsom
5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Coöperatie zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,-
- salaris advocaat € 1.138,50 (1,5 punten x tarief I à € 759,-)
Omdat het verweer van de Coöperatie in deze zaak nagenoeg identiek is aan dat in de parallelle zaak met nummer 200.211.060/01 en de behandeling ter comparitie van beide zaken gelijktijdig is geweest heeft het hof aan die comparitie in totaal 1 punt toegerekend, hetgeen per zaak een half punt oplevert.
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 31 januari 2017;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Coöperatie vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 1.138,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellanten] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, mr. M.W. Zandbergen en mr. H.M. Fahner en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.