In deze zaak gaat het om het lidmaatschap van de Coöperatieve Tandartsenspoedzorg Fryslân U.A. door de appellanten, die zich hebben gedragen als leden door contributie te betalen en deel te nemen aan vergaderingen. De Coöperatie vorderde betaling van achterstallige contributie, welke door de kantonrechter in eerste aanleg werd toegewezen. De appellanten stelden dat zij geen lid waren, maar het hof oordeelde dat hun gedragingen, zoals deelname aan stemmingen en het betalen van een startbedrag, voldoende waren om hen als leden te beschouwen. Het hof bevestigde dat de Coöperatie op basis van artikel 3:35 BW mocht aannemen dat de appellanten de wil hadden om lid te zijn, ondanks hun eerdere bezwaren tegen de samenwerking. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep.