Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het motiveringsbeginsel niet is geschonden door de officier van justitie. De officier van justitie heeft in zijn beslissing slechts iets gesteld over de bewijswaardering, terwijl de in administratief beroep aangevoerde beroepsgrond een disculpatiegrond betrof.
2. Ingevolge artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient de beslissing op het beroep te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Dit betekent echter niet dat altijd uitgebreid en expliciet op alle argumenten van de gemachtigde moet worden ingegaan. Bij de beoordeling of sprake is van schending van het motiveringsbeginsel moet worden gekeken naar de omstandigheden van het geval.
3. De gemachtigde heeft in administratief beroep betwist dat de betrokkene de gedraging heeft verricht. Verder is aangevoerd dat de betrokkene de verlichting niet op de verkeerde kleur heeft gezet, maar dat dit abusievelijk is gebeurd doordat de accu leeg is geweest. De beslissing van de officier van justitie is van de volgende motivering voorzien:
“U hebt beroep ingesteld tegen een opgelegde sanctie. U stelt dat de verlichting abusievelijk op de verkeerde kleur stond.
De officier van justitie heeft een afweging gemaakt tussen de argumenten die u in uw beroepschrift heeft vermeld en wat de verbalisant heeft verklaard. De officier van justitie kent doorslaggevende betekenis toe aan de ambtsedige verklaring van de verbalisant. Omtrent de bewijsvoering verwijst de officier van justitie naar de bijlage(n). De officier van justitie heeft verder geen reden te twijfelen aan de juistheid van de beschikking.
Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond.”
4. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie in dit geval deugdelijk is gemotiveerd. Uit de motivering van de officier van justitie blijkt dat de gronden voor het beroep in de beslissing zijn betrokken en dat de officier van justitie hierin geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de juistheid van de beschikking.
5. De gemachtigde merkt verder op dat het aanvullend proces-verbaal van de verbalisant niet binnen vier weken na het verzoek daartoe van de officier van justitie is binnengekomen bij de CVOM. Dit is fataal voor de inleidende beschikking.
6. De gemachtigde doelt met het voorgaande kennelijk op artikel 2.1.2. van de Aanwijzing feitgecodeerde misdrijven, overtredingen en muldergedragingen waarin staat opgenomen dat een dergelijk informatieverzoek van het openbaar ministerie binnen uiterlijk vier weken dient te zijn afgehandeld. Niet of te laat reageren leidt in beginsel tot vernietiging van de beschikking. Vanaf 1 januari 2015 bevat laatstgenoemde aanwijzing echter geen soortgelijke bepaling meer die ziet op informatieverzoeken van het openbaar ministerie. Het verweer treft geen doel, nu het verzoek om aanvullende informatie in deze zaak op 9 maart 2016 is gedaan door de officier van justitie.
7. Verder is verweer gevoerd tegen de inleidende beschikking. Daarbij is aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl verlichting/retroreflecterende voorzieningen niet aan vereiste kleur voldoen” feitcode N515, welke gedraging zou zijn verricht op 2 december 2015 om 08.24 uur op de Zuiderpoort te Echt met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
8. De gemachtigde stelt dat de kantonrechter het beroep gegrond had moeten verklaren. Er was immers aangevoerd dat de betrokkene voor een onjuiste overtreding is bekeurd. Kennelijk heeft de betrokkene verlichting gevoerd die niet op het voertuig hoort, maar dit is iets anders dan dat de reguliere voorzieningen aan het voertuig niet aan de vereiste kleur voldoen.
9. Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt dat de vertegenwoordiger van de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat de feitcode dient te worden gewijzigd naar feitcode N650, als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl het voertuig is voorzien van meer lichten of retroreflecterende voorzieningen dan is toegestaan.
10. De kantonrechter heeft de feitcode niet gewijzigd en hiertoe onder meer overwogen dat het gegeven dat de verlichting mogelijk niet origineel was en door de betrokkene (naderhand) is aangebracht, niet maakt dat er geen sprake is van toegestane (goedgekeurde) verlichting of dat er sprake is van meer lichten of retroreflecterende voorzieningen dan is toegestaan.
11. De gedraging waarvoor een sanctie is opgelegd met feitcode N515 betreft een overtreding van de artikelen 5.2.51 tot en met 5.2.59 van de Regeling voertuigen. Hierin is bepaald van welke verlichting een personenauto moet zijn voorzien, van welke verlichting een personenauto mag zijn voorzien en welke kleuren de (volgens artikelen 5.2.51, 5.2.51a, 5.2.57 en 5.2.57a van die regeling) toegestane verlichting dient te stralen.
12. Het dossier bevat onder meer een aanvullend proces-verbaal van 20 april 2016 waarin de verbalisant voor zover relevant het volgende verklaart:
“Omstreeks 08.20 uur kwam er een Volkswagen in mijn richting rijden die aan de voorzijde van het voornoemde voertuig zeer opvallende verlichting voerde. Nadat ik het voertuig staande hield zag ik dat het een cirkel van ledverlichting betrof.
Ik heb aan de bestuurder gevraagd of hij wist dat hij blauwe verlichting voerde en hij zij tegen mij: "ohw staat die nog aan". Hij verklaarde mij nadat ik hem de cautie heb medegedeeld het volgende:
"De accu was leeg en het moet zo zijn dat hij na het opladen meteen op de blauwe verlichting was gesprongen."
Hij vertelde mij dat hij er een afstandsbediening bij had waarmee hij de verlichting in vele kleuren kon laten branden.”
13. Uit de verklaring van de verbalisant volgt dat het voertuig was voorzien van een cirkel van ledverlichting. Het hof stelt vast dat deze verlichting niet behoort tot de toegestane verlichting zoals in voornoemde artikelen van de Regeling voertuigen is omschreven. Daarvoor zijn dan ook geen kleuren voorgeschreven in de Regeling voertuigen. Zodoende is een onjuiste feitcode gehanteerd en is een sanctie opgelegd voor een onjuiste gedraging.
14. Het voeren van verlichting die niet is toegestaan betreft een overtreding van artikel 5.2.65, eerste lid, sub a, van de Regeling voertuigen (feitcode N650). Dit artikel luidt als volgt:
“Personenauto’s mogen niet zijn voorzien van:
a. meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.2.51, 5.2.51a, 5.2.57 en 5.2.57a is voorgeschreven of toegestaan”.
15. Volgens vaste rechtspraak kan de feitcode worden gewijzigd wanneer de betrokkene daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad. Nu het onderliggende feitencomplex gelijk blijft, beide feitcodes over het voeren van (juiste) verlichting gaan en de sanctiebedragen gelijk zijn, wordt de betrokkene in dit geval niet geschaad door een wijziging van de feitcode. Het hof zal daar dan ook toe overgaan. Dat brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard. Nu de beslissing van de kantonrechter reeds hierom wordt vernietigd, laat het hof de andere beroepsgrond tegen die beslissing onbesproken.
16. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal drie punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50.