ECLI:NL:GHARL:2018:1055

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.184.443
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Beswerda
  • J. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie overschrijding maximumsnelheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 3 december 2015 een beroep van de betrokkene gegrond verklaarde en de inleidende beschikking vernietigde. De betrokkene, een BV, was als kentekenhouder aangesproken voor een administratieve sanctie van € 305,- wegens overschrijding van de maximumsnelheid op 8 april 2015. De kantonrechter oordeelde dat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd, waardoor de sanctie niet aan de betrokkene kon worden opgelegd.

De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij betoogde dat de betrokkene zich niet kon beroepen op artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), omdat de huurovereenkomst niet correct was overgelegd in het administratief beroep. Het hof oordeelde dat de betrokkene in beroep bij de kantonrechter wel degelijk een beroep kon doen op de disculpatiemogelijkheden van artikel 8 Wahv, en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kon blijven.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de in beroep overgelegde huurovereenkomst voldeed aan de eisen van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv. De discrepantie tussen de documenten die in administratief beroep en in beroep bij de kantonrechter waren overgelegd, leidde niet tot twijfel over de status van de betrokkene als verhuurder. Het hof concludeerde dat de betrokkene recht had op de disculpatiemogelijkheid en dat de sanctie niet aan haar kon worden opgelegd.

Uitspraak

WAHV 200.184.443
31 januari 2018
CJIB 188868986
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 3 december 2015
betreffende
[betrokkene] BV (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
in deze procedure vertegenwoordigd door [B] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd.

Het procesverloop

De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Namens de betrokkene is een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 305,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom met 30 km/u”, welke gedraging zou zijn verricht op 8 april 2015 om 20:35 uur op de N273-Napoleonsbaan Noord te Blerick met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
2. De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd, omdat het voertuig was verhuurd ten tijde van de gedraging.
3. De officier van justitie betwist het oordeel van de kantonrechter. Het voertuig staat op naam van de betrokkene, dus is de sanctie aan haar als kentekenhouder opgelegd.
De betrokkene heeft in administratief beroep een huurcontract overgelegd. Volgens dat contract was echter niet zij de verhuurder, maar [betrokkene-1] . Dat is niet de kentekenhouder, zodat de betrokkene zich niet kon beroepen op artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Pas in de procedure bij de kantonrechter is een huurovereenkomst overgelegd waarin de betrokkene wél als verhurende partij is vermeld. De officier van justitie betoogt dat door de verschillende huurcontracten twijfel is ontstaan over wie de verhuurder was ten tijde van de gedraging. Bovendien mag van een professioneel bedrijf worden verlangd dat al in administratief beroep de juiste documenten worden overgelegd. Dit alles brengt volgens de officier van justitie mee dat voor vernietiging van de sanctie op grond van artikel 8 van de Wahv geen plaats is.
4. Ingevolge artikel 5 van de Wahv wordt – als de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is – de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.
5. Artikel 8 van de Wahv bevat drie limitatief geformuleerde uitzonderingen op de kentekenaansprakelijkheid van artikel 5 Wahv, waarop de kentekenhouder zich kan beroepen. Voor zover hier van belang bepaalt artikel 8, aanhef en onder b, dat de officier van justitie de inleidende beschikking vernietigt indien degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was.
6. In administratief beroep heeft de betrokkene een screenshot (schermafdruk) aan de officier van justitie toegestuurd, waarop is vermeld dat het voertuig van 7 april 2015 om 11.42 uur tot 12 april 2015 om 21.00 uur bedrijfsmatig door [betrokkene-1] is verhuurd aan [C] . De Hoge Raad heeft eerder (in zijn arrest van 3 mei 1994,
VR1995/7) geoordeeld dat ook aan de hand van andere documenten dan een ondertekende huurovereenkomst aannemelijk kan worden gemaakt dat een voertuig is verhuurd. Uit de in administratief beroep overgelegde screenshot blijkt echter niet dat de betrokkene, [betrokkene] BV, partij is bij deze huurovereenkomst. Een toelichting hoe [betrokkene-1] zich verhoudt tot de betrokkene is in administratief beroep niet gegeven. Naar het oordeel van het hof kon de officier van justitie, bij de beslissing op het administratief beroep, gelet hierop het standpunt innemen dat de betrokkene niet is geslaagd in haar beroep op artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv.
7. In beroep bij de kantonrechter heeft de betrokkene een afschrift overgelegd van een ondertekende huurovereenkomst. In deze huurovereenkomst is vermeld dat de betrokkene het voertuig van 7 april 2015 om 11.42 uur tot 12 april 2015 om 21.00 uur bedrijfsmatig heeft verhuurd aan [C] .
8. De stelling van de officier van justitie dat uitsluitend in administratief beroep een onderbouwd beroep op artikel 8, sub b, van de Wahv mag worden gedaan (zeker wanneer het een professioneel opererende betrokkene betreft) vindt geen steun in het recht. Het staat een betrokkene aan wie met toepassing van artikel 5 van de Wahv een sanctie is opgelegd, vrij zich voor het eerst in beroep bij de kantonrechter te beroepen op de disculpatiemogelijkheden van artikel 8 van de Wahv. Aan de kantonrechter komt namelijk, net als aan de officier van justitie, volledige beoordelingsvrijheid toe (vgl. HR 17 november 1998, nr. 59-98-V,
VR1999, 52).
9. Het hof heeft eerder (bij arrest van 8 juni 2005, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHLEE:2005:AT9431) geoordeeld dat een beroep op artikel 8, sub b, van de Wahv slechts kan slagen wanneer er voor de officier van justitie nog een reële mogelijkheid bestaat om de sanctie op te leggen aan de huurder van het voertuig. Daarbij is overwogen dat het eventueel verleggen van de sanctie, gelet op artikel 8, laatste volzin, van de Wahv, uiterlijk acht maanden na de gedraging moet plaatsvinden.
10. Het hof komt terug van deze jurisprudentie en overweegt daartoe het volgende. De termijn voor het verleggen van sancties is opgenomen in de laatste volzin van artikel 8 van de Wahv. Tot 30 juni 1997 luidde deze bepaling aldus: ‘De artikelen 4, 6 en 7 zijn alsdan van overeenkomstige toepassing’. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 augustus 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC9790) geoordeeld dat deze termijn in een geval als dit ingaat op het moment van het overleggen van de huurovereenkomst. De laatste volzin van artikel 8 van de Wahv is met ingang van 30 juni 1997 gewijzigd, in die zin dat daaraan is toegevoegd: ‘met dien verstande dat de beschikking uiterlijk binnen acht maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden wordt bekendgemaakt’. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetswijziging kan niet worden afgeleid dat de wetgever beoogd heeft de mogelijkheden om een beroep te doen op de uitzonderingsbepaling van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv in de tijd te beperken. Eerder is – overigens ingegeven door de wijziging van artikel 8, aanhef en onder c, van de Wahv – beoogd om de mogelijkheid tot verleggen van de sanctie te verruimen. Gelet hierop bestaat geen grond voor een ander oordeel dan neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1998.
11. Met betrekking tot de mogelijkheid van verleggen van de sanctie indien de huurovereenkomst is overgelegd nadat de termijn van acht maanden, genoemd in de laatste volzin van artikel 8 van de Wahv, is verstreken overweegt het hof dat die termijn, mede in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 1994 en nu de wetgever, bij de wijziging van die bepaling met ingang van 30 juni 1997, niet ervan blijk heeft gegeven van die jurisprudentie afstand te (willen) nemen, als termijn van orde kan worden beschouwd. Dat betekent in een geval als dit dat de officier van justitie na het verstrijken van deze termijn bevoegd blijft om de sanctie aan de huurder op te leggen, mits deze daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
12. De in beroep bij de kantonrechter overgelegde huurovereenkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv. De omstandigheid dat er, zoals de officier van justitie heeft betoogd, een discrepantie bestaat tussen de informatie op de screenshot die in administratief beroep is overgelegd en die op het afschrift dat bij de kantonrechter is ingebracht, maakt niet dat twijfel bestaat of de betrokkene wel de verhuurder is. In reactie op het hoger beroepschrift heeft de betrokkene aangevoerd dat de beide documenten zijn uitgedraaid uit verschillende systemen. De afdruk uit het eerste systeem laat altijd het kenmerk [betrokkene-1] zien links bovenaan. Dit komt omdat het een ouder systeem is, gebouwd door [betrokkene] GmbH. Dit kenmerk zegt alleen iets over de entiteit binnen [betrokkene] die het systeem heeft opgezet, aldus de betrokkene. De print van het bij de kantonrechter overgelegde afschrift van de huurovereenkomst is afkomstig uit een nieuwer systeem en laat de huurovereenkomst zien, zoals die aan de huurder is overhandigd, zo heeft de betrokkene onbetwist gesteld. Onder deze omstandigheden bestaat naar het oordeel van het hof geen aanleiding voor twijfel dat de betrokkene het voertuig heeft verhuurd.
13. Gelet hierop komt de betrokkene een beroep toe op artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv. Het verweer in hoger beroep slaagt dan ook niet. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven en heeft de inleidende beschikking op goede gronden vernietigd.
14. Het beroep van de officier van justitie treft geen doel. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, mr. Beswerda en mr. Wijma in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.