ECLI:NL:GHARL:2018:10656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
200.193.286/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een groep verzoekers tegen de raadsheren B.J.H. Hofstee, J. Smit en A.R. van der Winkel. De verzoekers voerden aan dat de houding van de raadsheren tijdens een comparitie op 17 september 2018 en de onjuistheden in het proces-verbaal van die zitting hen deden vrezen voor een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de verzoekers niet ontvankelijk waren in hun wrakingsverzoek, omdat zij niet tijdig alle feiten en omstandigheden hadden voorgedragen. De wrakingskamer benadrukte dat op grond van artikel 37 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alle gronden voor wraking tegelijk moeten worden ingediend. De raadsheren hebben zich niet schuldig gemaakt aan vooringenomenheid, en de vrees van de verzoekers was niet objectief gerechtvaardigd. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde feiten geen grond vormden voor wraking en wees het verzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.193.286/02
beslissing van 7 december 2018
op het verzoek van:

1.[verzoeker1] ,

wonende te [A] ,
2. [verzoekster2],
wonende te [A] ,
3. [verzoeker3],
wonende te [A] ,
4. [verzoeker4],
wonende te [B] ,
5. [verzoeker5],
wonende te [C] ,
6. [verzoeker6],
wonende te [D] ,
7. [verzoekster7],
gevestigd te [E] ,
8. [verzoeker8],
wonende te [F] ,
9. [verzoeker9],
wonende te [G] ,
verzoekers in het wrakingsincident,
hierna gezamenlijk te noemen:
[verzoekers] c.s.,
advocaat: mr. N.M. Slump, kantoorhoudende te Middelburg,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mrs. B.J.H. Hofstee, J. Smit en A.R. van der Winkel,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van het hof is onder zaaknummer 200.193.286/01 een procedure aanhangig tussen [verzoekers] c.s. en Otto Simon B.V. c.s. (te weten: Otto Simon B.V., gevestigd te Almelo en [H] , wonende te [I] ).
1.2
Op 17 september 2018 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden voor de civiele kamer van dit hof. Verschenen zijn:
-[verzoeker1] , [verzoekster2] , [verzoeker4] , [verzoeker5] , [verzoeker3] , [verzoeker8] , [verzoeker9] , [J] , [K] en [verzoeker6] in persoon en [verzoekster7] , vertegenwoordigd door [L] en [M] , bijgestaan door mr. N.M. Slump,
- [H] in persoon, alsmede namens Otto Simon B.V. [N] (algemeen directeur) en [H] (algemeen directeur), bijgestaan door mr. F.J.H. Mulder.
Het van deze comparitie van partijen opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.3
Mr. Slump heeft bij brief van 9 november 2018, (per fax) ingekomen ter griffie van het hof op 9 november 2018, namens [verzoekers] c.s. een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren.
1.4
Mrs. Hofstee, Smit en Van der Winkel hebben niet in de wraking berust. Zij hebben bij verweerschrift van 20 november 2018 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.5
Mr. Slump heeft bij brief van 23 november 2018, (per fax) ingekomen ter griffie van het hof op 23 november 2018, namens partijen [L] en [M] een aanvullend stuk aangeduid als "aanvullende/deels overlappende tekst opmerkingen" toegezonden.
1.6
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 29 november 2018 behandeld door de wrakingskamer. Bij deze behandeling zijn verschenen:
- namens [verzoekers] c.s.: [verzoeker9] , [verzoeker6] en [verzoeker8] ,
- namens Otto Simon B.V.: [H] en [N] .
[verzoekers] c.s. hebben hun wrakingsverzoek mondeling, mede door middel van het voordragen van een pleitnotitie (en onder verwijzing naar de bijlagen), toegelicht.

2.De beoordeling van het verzoek

de ontvankelijkheid
2.1
Op grond van artikel 37 lid 1 Rv wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2
De gewraakte raadsheren hebben zich onder verwijzing naar voornoemd artikel op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekers bekend zijn geworden en dat [verzoekers] c.s. om die reden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun wrakingsverzoek.
2.3
De wrakingskamer gaat aan dit betoog voorbij, omdat niet onaannemelijk is dat het in een zaak als de onderhavige, waarin sprake is van meerdere procespartijen en waarbij de wrakingsgronden zowel betrekking hebben op de houding van de raadsheren ter comparitie, als op de inhoud van het (uitgebreide) proces-verbaal, een langere termijn nodig was om - na onderling overleg en overleg met hun advocaat daarover - in dezen tot een gezamenlijk standpunt te komen. Onder die omstandigheden kan niet geconcludeerd worden dat het voorliggende wrakingsverzoek niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekers bekend zijn geworden. Dit brengt met zich dat de wrakingskamer tot een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek zal overgaan.
de gronden
2.4
[verzoekers] c.s. hebben aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd - en ter zitting nader toegelicht - dat de houding van de raadsheren ter comparitie van partijen van 17 september 2018 in combinatie met het feit dat het proces-verbaal van die comparitie onjuistheden en/of onvolledigheden bevat, maakt dat bij hen het gevoel is gerezen dat sprake is van vooringenomenheid van mrs. Hofstee, Smit en Van der Winkel. [verzoekers] c.s. menen dat er bij de raadsheren sprake was van tunnelvisie omdat zij hun beslissing al klaar hadden, hetgeen volgens hen blijkt uit de ter comparitie gestelde vragen, alsmede uit de inhoud van het proces-verbaal waarin de antwoorden van partijen onjuist en/of onvolledig zijn opgenomen. De houding van de raadsheren liet voorts zien dat zij niet echt naar [verzoekers] c.s. luisterden of wilden luisteren.
2.5
Ter zitting van de wrakingskamer hebben [verzoekers] c.s. voorts nog betoogd:
- dat de rechtbank in Almelo de zaak tussen partijen eerder niet heeft willen behandelen uit integriteitsoverwegingen (familiebanden tussen directeur [N] van Otto Simon en een medewerker van die rechtbank), dat mr. Van der Winkel langdurig werkzaam is geweest bij de rechtbank Almelo en ook hij zich om dezelfde reden dus van deelname aan de berechting van deze zaak had moeten onthouden;
- dat de website van de Raad voor de rechtspraak informatie geeft over het doen van een wrakingsverzoek, dat daarop eerst niet was vermeld dat een wrakingsverzoek gedaan moet worden zo spoedig mogelijk nadat de feiten bekend zijn geworden, dat de website na indiening van het verweerschrift van de raadsheren in deze zaak (waarin een beroep op niet-ontvankelijkheid wordt gedaan) echter ineens is aangepast en dat het niet anders kan zijn dan dat die aanpassing door de gewraakte raadsheren is bevorderd.
2.6
Aan deze nadere gronden wordt voorbijgegaan. In artikel 37 lid 3 Rv is bepaald dat alle feiten of omstandigheden die aan een wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd tegelijk moeten worden voorgedragen. Die bepaling strekt ertoe de wrakingsrechter tijdig en ten volle te informeren. Doel is ook de gewraakte rechters in staat te stellen te reageren op alle aspecten van het wrakingsverzoek. Beide doeleinden wordt geweld aangedaan indien de nadere gronden in de beoordeling worden betrokken. De wrakingskamer heeft zich daarop onvoldoende kunnen voorbereiden en de gewraakte rechters hebben daarop niet kunnen reageren.
de inhoudelijke beoordeling
2.7
Op grond van artikel 6 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.8
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.9
Uit de inhoud van het proces-verbaal van 17 september 2018 - meer in het bijzonder de daarin opgenomen vraagstelling van de raadsheren - blijkt niet van de door [verzoekers] c.s. gestelde houding van de raadsheren, te weten dat sprake was van tunnelvisie en het reeds klaar hebben van hun beslissing. In dit kader is relevant te vermelden dat de comparitie van partijen op 17 september 2018 een verschijning van partijen betrof teneinde inlichtingen te vergaren en een schikking te beproeven (zoals ook op pagina 2 van het proces-verbaal staat vermeld). De vraagstelling van de raadsheren lezend, zoals deze in het proces-verbaal is opgenomen, laat zien dat er door de raadsheren om die reden zakelijke en/of kritische vragen zijn gesteld aan partijen, maar uit die vraagstelling blijkt geenszins van een bepaalde vooringenomenheid of reeds genomen beslissing. Dat de raadsheren jegens [verzoekers] c.s. een vooringenomenheid koesterden, althans dat de bij [verzoekers] c.s. dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, kan uit die vraagstelling dan ook niet worden afgeleid. Indien het al zo is (de wrakingskamer kan dat niet beoordelen) dat het proces-verbaal bij de weergave van de partijverklaringen op onderdelen onjuist en/of onvolledig is, geldt dat dit enkele feit nog niet de conclusie van vooringenomenheid rechtvaardigt. Een proces-verbaal is een zakelijke weergave van wat ter zitting heeft plaats gevonden en het komt wel vaker voor dat partijen die weergave graag net iets uitgebreider of preciezer willen hebben. Soms bevat een proces-verbaal ook een onjuistheid. Dat alles ligt in de sfeer van zakelijke opvattingen over wat beslist in het proces-verbaal moet staan of van het herstel van een vergissing, maar niet in de sfeer van vooringenomenheid van de betrokken raadsheren. De remedie in dat soort gevallen is dat partijen hun op- en aanmerkingen op het proces-verbaal aan het hof doen toekomen met het verzoek deze aan het dossier toe te voegen. Iedere concrete aanwijzing dat het in deze zaak anders ligt ontbreekt. Tot slot geldt dat uit het proces-verbaal blijkt dat de raadsheren uitgebreid op de zaak zijn ingegaan en [verzoekers] c.s. ook uitgebreid de gelegenheid tot het naar voren brengen van hun standpunt hebben gegeven. Van niet luisteren of niet willen luisteren blijkt daaruit derhalve niets.
2.1
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking van mrs. Hofstee, Smit en Van der Winkel, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Hofstee, Smit en Van der Winkel af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.T. Wemes, W.P.M. ter Berg en L.G. Wijma, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.