ECLI:NL:GHARL:2018:10710

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
200.234.887/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en aanvaardbaarheidstoets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot verhoging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen te verlagen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, verzocht om verhoging van de kinderalimentatie. De man was in eerste aanleg niet verschenen en had geen verzoek tot verlaging ingediend. Het hof oordeelde dat het verzoek tot verlaging in hoger beroep niet kon worden behandeld, omdat dit niet eerder was ingediend. De vrouw had verzocht om de kinderalimentatie te verhogen tot € 200,- per kind per maand, maar het hof moest beoordelen of deze verhoging aanvaardbaar was in het licht van de financiële situatie van de man, die te maken had met schulden en een beperkt netto besteedbaar inkomen. Het hof concludeerde dat de man, na betaling van zijn schulden en rekening houdend met zijn overige lasten, niet in staat was om de gevraagde verhoging van de kinderalimentatie te betalen. Daarom werd het verzoek van de vrouw afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.234.887/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/179316 / FA RK 17-2983)
beschikking van 4 december 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam,
die zich aan de zaak heeft onttrokken,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.B. de Jong te Hoogezand.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 december 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties van de man, ingekomen op 2 maart 2018;
- het verweerschrift van de vrouw;
- twee journaalberichten van mr. Toxopeus van 21 augustus 2018 met productie(s);
-een journaalbericht van mr. De Jong van 21 augustus 2018 met producties;
- een brief van 23 augustus 2018 van de man met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2018 plaatsgevonden. Namens de vrouw is haar advocaat verschenen. De man is in persoon verschenen zonder bijstand van een advocaat.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. De Jong aan het hof bevestigd dat hij een kopie van de brief van de man van 23 augustus 2018 met bijbehorende producties heeft ontvangen en geen bezwaren heeft tegen kennisname van de inhoud van de stukken. Het hof heeft dan ook de inhoud van de brief en de producties in zijn beoordeling betrokken.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is in oktober 2010 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 (hierna: [de minderjarige1] ) en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 (hierna: [de minderjarige2] ),
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van 31 januari 2012 heeft de toenmalige rechtbank Groningen bepaald dat de man met ingang van 21 december 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 140,- per kind per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2017 ingevolge de wettelijke indexering € 149,77 per kind per maand en per 1 januari 2018 € 152,02 per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 31 januari 2012, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: kinderalimentatie) op verzoek van de vrouw met ingang van 1 oktober 2017 bepaald op € 200,- per kind per maand.
4.2
De man is met een grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 december 2017. Deze grief betreft zijn draagkracht, meer in het bijzonder de schulden waarop hij betaalt. De man verzoekt, kort gezegd, de bestreden beschikking te vernietigen en primair de kinderalimentatie op nihil te stellen en subsidiair het verzoek van de vrouw tot verhoging alsnog af te wijzen.
4.3
De vrouw voert verweer en zij verzoekt het ingestelde hoger beroep af te wijzen.
4.4
Het hof zal de verschillende onderdelen van de grief per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

het verzoek tot verlaging
5.1
De man heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van 31 januari 2012 te wijzigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlagen tot nihil. Hij is niet verschenen in de procedure in eerste aanleg en heeft dan ook bij de rechtbank niet een (vergelijkbaar) verzoek gedaan. Daarmee is het huidige verzoek tot verlaging in hoger beroep een zelfstandig tegenverzoek dat voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 282 lid 4 Rv kan een tegenverzoek niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. Op grond hiervan zal het hof dit verzoek afwijzen.
het verzoek tot verhoging
5.2
In hoger beroep is enkel aan de orde of de eerder in de beschikking van 31 januari 2012 vastgestelde kinderalimentatie verhoogd moet worden tot € 200,- per kind per maand.
* ingangsdatum
5.3
In hoger beroep is geen grief gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum. Ook het hof zal daarom de ingangsdatum van de eventuele wijziging van de kinderalimentatie stellen op 1 oktober 2017.
* behoefte kinderen
5.4
Partijen hebben niets gesteld over de (toenmalige dan wel huidige) behoefte van de kinderen. Ter zitting is enkel in algemene bewoordingen benoemd dat aan de destijds vastgestelde kinderalimentatie een berekening ten grondslag heeft gelegen. Uit de standpunten van partijen in de procedure leidt het hof wel af dat kennelijk niet in geschil is dat de kinderen ten minste behoefte hebben aan een kinderalimentatie van € 200,- per kind per maand.
* draagkracht man
5.5
Voor de vaststelling van kinderalimentatie is het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de alimentatieplichtige(n) het uitgangspunt. Vervolgens wordt op forfaitaire wijze rekening gehouden met de volgende redelijke kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige: een redelijke netto woonlast van 30% van het netto inkomen en een vast bedrag voor de kosten van levensonderhoud (bestaande uit bijstandsnorm minus wooncomponent, ziektekosten en een post onvoorzien). Uitgangspunt is dat van het netto besteedbaar inkomen verminderd met de hiervoor genoemde forfaitaire bedragen vervolgens 70% beschikbaar is als draagkracht. Daarbij wordt gewerkt met de navolgende formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € xxx,-)] waarbij het vaste bedrag van € xxx,- jaarlijks wordt aangepast. Dit vaste bedrag is bepaald op € 905,- per maand voor 2017 en op € 920,- per maand voor 2018.
het inkomen
5.6
In de stukken worden door en namens de man verschillende inkomens genoemd en er wordt door en namens hem ook met verschillende inkomens gerekend, terwijl de vrouw dit punt onbesproken heeft gelaten. Het hof ziet hierin aanleiding om het inkomen van de man zelfstandig vast te stellen.
5.7
Volgens de jaaropgave over 2017 heeft het bruto inkomen van de man over dat jaar € 31.764,- bedragen. Dat komt neer op een bedrag van afgerond € 2.300,- netto per maand. Hij heeft bij die werkgever gewerkt tot 1 februari 2018. Na een kort dienstverband elders met een lager inkomen is de man halverwege juli 2018 in dienst getreden bij zijn huidige werkgever omdat hij daar iets meer kon verdienen. Van dit laatste dienstverband zijn geen specificaties overgelegd. Het hof zal daarom in redelijkheid uitgaan van een netto besteedbaar inkomen van afgerond € 2.300,- netto per maand.
5.8
Bij toepassing van de formule voor 2017 [NBI - (0,3 NBI + € 905,-)] komt genoemd netto besteedbaar inkomen van € 2.300,- per maand neer op een draagkracht voor kinderalimentatie van afgerond € 494,- per maand in 2017. Toepassing van de formule voor 2018 [NBI - (0,3 NBI + € 920,-)] resulteert bij een netto besteedbaar inkomen van € 2.300,- per maand in een draagkracht voor kinderalimentatie van € 483,- per maand.
5.9
Op basis van zijn draagkracht is de man vanaf 1 oktober 2017 in staat om de door de vrouw verzochte verhoging tot € 200,- per kind per maand te betalen.
de schulden
5.1
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen betreft de vraag of en in hoeverre rekening moet worden gehouden met de schulden van de man, die volgens de man deels uit het huwelijk stammen (zoals de restschuld ter zake van de voormalige echtelijke woning) en deels het gevolg zijn een faillissement medio 2010.
5.11
Gelet op het verweer van de man dient het hof te beoordelen of de hiervoor berekende door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op basis van de zogenaamde aanvaardbaarheidstoets gecorrigeerd dient te worden omdat deze bijdrage, gezien de inkomsten en lasten van de man waaronder in het bijzonder de betalingsverplichtingen ten aanzien van de eerder door hem genoemde schulden, leidt tot een onaanvaardbare situatie voor hem.
5.12
Van een onaanvaardbare situatie als hier bedoeld is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om te stellen en te onderbouwen dat daarvan sprake is en meer in het bijzonder dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde kinderbijdrage niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Tot de omstandigheden die van belang zijn worden onder meer gerekend, de financiële situatie (inkomen en vermogen) van de onderhoudsplichtige, de noodzaak van de lasten, de mogelijkheid zich van de lasten te bevrijden, de verhouding tussen de onderhoudsplichtigen en de zorgregeling.
5.13
Bij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt van de onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk - door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken en een toelichting daarop - inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. Daarbij dient voldoende informatie ten aanzien van de schulden te worden verstrekt, waaronder de reden en datum van ontstaan en de (nog restende) omvang en de overeengekomen betalingsregeling. De onderbouwing is mede afhankelijk van het verweer en de betwisting van de onderhoudsgerechtigde.
5.14
In het onderhavige dossier ontbreekt een integraal overzicht met onderbouwing van de schulden, maar de stukken die op 21 en 23 augustus namens en door de man zijn overgelegd zijn - mede gelet op het verhandelde ter zitting - voor het hof voldoende om vast te stellen dat de man op basis van de verschillende betalingsregelingen een totaal bedrag van afgerond € 1.200,- per maand betaalt op twaalf aan zijn zijde bestaande schulden. Ook de overige werkelijke vaste lasten van de man (neerkomende op een bedrag van ruim € 800,- per maand zonder kosten van eten en drinken) komt hierin voldoende naar voren. De vrouw heeft ten aanzien van deze lasten nog wel gewezen op het feit dat de man samenwoont in de woning van zijn vriendin maar zij heeft deze stelling, mede in het licht van de betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd en het hof gaat daarom aan haar stelling voorbij.
5.15
Uit de stukken en de door de man ter zitting gegeven toelichting op de schulden is gebleken dat hij nog altijd betaalt op de restschuld ter zake van de destijds gezamenlijke echtelijke woning waarvan de betaling mede ten gunste van de vrouw zal strekken. Verder is gebleken dat een belangrijk deel van de overige schulden het gevolg is van een faillissement medio 2010, waaronder de terugvordering van een aan de man destijds toegekende uitkering door het UWV. De thans getroffen betalingsregelingen stellen de man in staat om zijn schulden binnen een redelijke termijn af te lossen terwijl hij ook, mede door financiële en materiële bijstand van zijn ouders, in staat is om een deel van de zorg (en de daarmee gepaard gaande kosten) voor de kinderen op zich te nemen.
5.16
Het hof is van oordeel dat in het kader van de aanvaardbaarheidstoets rekening moet worden gehouden met de lasten verbonden aan de schulden van de man. Uitgaande van een inkomen van € 2.300,- netto per maand en rekening houdend met een betaling op de schulden van € 1.200,- per maand resteert voor de man een bedrag van € 1.100,- per maand voor, kort gezegd, zijn kosten van levensonderhoud en de kosten van de kinderen. Bij betaling van de verzochte € 200,- per kind per maand resteert voor de man een bedrag van € 700,- per maand. Hieruit kan de man niet de door hem genoemde werkelijke vaste lasten van ruim € 800,- per maand betalen (waarin nog niet de kosten van eten en drinken zijn begrepen), terwijl het bedrag ook ruim ligt beneden het bedrag van € 885,- per maand zijnde 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm van € 983,- per maand. Als de man, na betalingen op de schulden, van het voor hem resterende bedrag van € 1.100,- de door hem genoemde werkelijke vaste lasten betaalt van € 800,- resteert een bedrag van € 300,- per maand. Dat is vrijwel het bedrag aan kinderalimentatie dat de man op basis van de eerdere beschikking (zie rechtsoverweging 3.3) moet betalen terwijl hij daarnaast ook nog zijn eigen voedingskosten en die van de kinderen in de omgangsweekenden heeft. Hij is dus niet in staat de door de vrouw gevraagde verhoging van kinderalimentatie te betalen.
5.17
Concluderend is het hof van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde kinderbijdrage van maximaal € 200,- per kind per maand, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet aanvaardbaar is. De toepassing van de aanvaardbaarheidstoets geeft daarom aanleiding om de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet te verhogen.
5.18
Het verzoek van de vrouw om de kinderalimentatie te verhogen tot € 200,- per kind per maand dient daarom alsnog af te worden gewezen.

6.De slotsom

6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 december 2017 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vrouw tot wijziging van de in de beschikking van 31 januari 2012 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2008;
wijst af het verzoek van de man tot wijziging van de in de beschikking van 31 januari 2012 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2008.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Koopman, mr. J.G. Idsardi en mr. I.M. Dölle, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 4 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.