ECLI:NL:GHARL:2018:10914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
200.241.919/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van de ontwikkeling en zorg van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder stelde dat de huidige ontwikkelingen rond de kinderen en haarzelf geen ernstige bedreiging voor hun ontwikkeling vormden. Echter, het hof oordeelde dat, ondanks de positieve ontwikkelingen, de combinatie van eerdere zorgen en de houding van de moeder ten aanzien van hulpverlening een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen met zich meebracht.

Het hof verwees naar de feiten dat de kinderen, met name [de minderjarige2], vaak ziek zijn en daardoor regelmatig niet naar school gaan, wat heeft geleid tot een ontwikkelingsachterstand. De moeder had in het verleden moeite met het accepteren van hulp en had eerder aangegeven overbelast te zijn. Het hof concludeerde dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig waren en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter. De beslissing houdt in dat de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd als de positieve ontwikkelingen aanhouden en de hulpverlening wordt geaccepteerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.241.919/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/159856 / FJ RK 18-215)
beschikking van 11 december 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming Noord Nederland,
locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en tot 10 augustus 2018:
de gecertificeerde instelling
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de WSJ,
en na 10 augustus 2018:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI,
(opvolgende) verweerders in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.A. Pots
.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 juni 2018;
- het verweerschrift met productie(s) van de WSJ;
- een journaalbericht van mr. Flooren van 19 juli 2018 met productie(s);
- een brief van de raad van 20 juli 2018.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006, is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2018 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook de advocaat van de vader is verschenen. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de GI is mevrouw [D] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de ouders zijn geboren [de minderjarige1] en [in]
2014 [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ). De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over beide kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
De moeder heeft nog twee minderjarige kinderen, [de minderjarige3] en
[de minderjarige4] , die ook bij haar wonen. Beide kinderen zijn onder toezicht gesteld en [de minderjarige4] is uit huis geplaatst. De jeugdreclassering is betrokken bij deze kinderen.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 30 maart 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van een jaar, tot 30 maart 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van
30 maart 2018. De moeder beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen.
4.2
De GI, die de WSJ als gezinsvoogdij-instelling op 10 augustus 2018 heeft opgevolgd en zich achter het door de WSJ ingediende verweerschrift heeft geschaard, voert verweer en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter zitting heeft de raad ook om bekrachtiging van de bestreden beschikking gevraagd.
De vader staat achter de ondertoezichtstelling.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ernstige bedreiging in de ontwikkeling
5.2
Het hof stelt op grond van het dossier en op wat op de zitting is aangegeven door de raad en de GI de volgende ontwikkelingsbedreigingen voor de kinderen vast:
 De kinderen, met name [de minderjarige2] , zijn veel ziek en gaan daarom vaak niet naar school. [de minderjarige2] was afgelopen schooljaar maar 30 tot 40% op school en heeft nu al een ontwikkelingsachterstand. De ziekteklachten spelen al lange tijd en de oorzaak wordt niet duidelijk, ook niet na artsenbezoeken.
  • De twee oudste kinderen van de moeder, met name [de minderjarige4] , zorgen voor veel negatieve invloed en stress in het gezin. Ook bij deze kinderen was sprake van veel en langdurig schoolverzuim. [de minderjarige4] is nu uithuisgeplaatst maar komt terug. De vraag is hoe dit zal gaan.
  • In het gezin van de moeder is in het verleden veel onrust geweest, zijn veel verhuizingen geweest en heeft huiselijk geweld door twee ex-partners van de moeder en een mishandeling bij huis door een andere ex-partner plaatsgevonden. Dat huiselijk geweld is deels ook door [de minderjarige1] en [de minderjarige2] meegemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het meemaken van huiselijk geweld voor kinderen schadelijke effecten op hun ontwikkeling heeft. In die zin zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] meer dan gemiddeld kwetsbaar.
  • De moeder heeft veel te stellen met de opvoeding en verzorging van haar vier kinderen. Het is geen geringe opgave. Zij heeft ook eerder (augustus 2017) aangegeven dat het zwaar is en heeft een periode van overbelast zijn gehad.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] lijken zich positief te ontwikkelen en de moeder heeft - naar eigen zeggen -geen verschijnselen van overbelasting meer. Zij geeft aan dat er op dit moment geen sprake is van ernstige zorgen over de kinderen. Het hof ziet de huidige ontwikkelingen rond [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de moeder op zichzelf niet als ernstig bedreiging maar het is juist de combinatie van alle hierboven genoemde factoren en de rode draad van onrust en onveiligheid in het leven van de moeder en haar kinderen die maken dat er voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wel sprake is van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling.
Onvoldoende accepteren van zorg om bedreiging ontwikkeling weg te nemen
5.3
De moeder stelt dat nooit geprobeerd is hulp in te zetten voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dat er ook nooit een hulpvraag is geweest. Ook hier houdt het hof rekening niet alleen met de situatie op dit moment maar hoe de houding van de moeder ten opzichte van hulpverlening in het verleden is geweest.
Dit omdat deze houding een voorspellende waarde heeft voor in te zetten hulpverlening voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Uit de rapportage blijkt hierover dat er sprake was van beperkte/moeilijke bereikbaarheid en beschikbaarheid van de moeder voor hulpverlenende instanties als consultatiebureau en scholen. Zij had moeite met het tot zich nemen van adviezen vanuit de hulpverlening dan wel het vasthouden van verbeteringen. Bij overbelasting erkende de moeder dit en vroeg zij hiervoor ook aandacht bij instanties maar ondernam zij vervolgens geen adequate vervolgactie richting hulp.
5.4
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en de beslissing van de rechtbank moet worden bekrachtigd.
5.5
Het hof begrijpt van de moeder dat zij zich door een ondertoezichtstelling miskend voelt als moeder nu het met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op zich goed gaat en omdat zij zich toch maar goed staande houdt ondanks de niet gemakkelijke zorgtaak voor al haar kinderen. Wanneer echter gedurende de ondertoezichtstelling blijkt dat de positieve ontwikkelingen blijvend zijn en de hulpverlening voldoende en blijvend geaccepteerd wordt, kan de maatregel ook weer stoppen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 maart 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 11 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.