In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 13 februari 2017 een beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie van € 90,- wegens parkeren in strijd met een parkeerverbod ongegrond heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de kantonrechter niet adequaat is ingegaan op de door hem aangevoerde argumenten, waaronder de stelling dat er sprake was van laden en lossen. De gemachtigde stelt dat de tijd die de betrokkene heeft gebruikt om zijn dochter met een koffer naar de vertrekhal te begeleiden, niet moet worden gerekend tot de tijd voor het in- of uitstappen van passagiers of het laden en lossen van goederen.
Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet verplicht is om op alle verweren van de gemachtigde te reageren, maar dat de beslissing wel voldoende gemotiveerd moet zijn. Het hof constateert dat de kantonrechter de klacht van de gemachtigde over de motivering van de beslissing van de officier van justitie niet heeft behandeld, wat leidt tot de conclusie dat de beslissing niet deugdelijk is gemotiveerd. Desondanks oordeelt het hof dat de beslissing van de officier van justitie in dit geval wel degelijk voldoende gemotiveerd is, omdat de kern van het bezwaar van de gemachtigde is behandeld.
Het hof concludeert dat de gedraging van de betrokkene als parkeren moet worden gekwalificeerd en niet als laden of lossen. De tijd die de betrokkene heeft gebruikt om zijn dochter naar de vertrekhal te begeleiden, valt niet onder de uitzonderingen voor in- of uitstappen of laden en lossen. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, maar met verbetering van gronden.