ECLI:NL:GHARL:2018:11213

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
21-004121-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004121-18
Uitspraak d.d.: 21 december 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
16-659023-18 en 16-659231-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-700169-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 1 en 4 en in de zaak met parketnummer 16-659231-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 2 en 3 tenlastegelegde tot respectievelijk een geldboete van € 75,- en een geldboete van € 450,-. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummer 16-700169-16, van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel voor de duur van 3 jaar, zal worden toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P.A. Kint, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 6 juli 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 1 en 4 en in de zaak met parketnummer 16-659231-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een jeugddetentie voor de duur van 1 maand en ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 2 en 3 tenlastegelegde tot een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen. De rechtbank heeft daarnaast de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-700169-16 toegewezen en de tenuitvoerlegging gelast van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 3 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van 3 jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. Het hof komt tot een andere strafoplegging en een andere beslissing met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 16-659023-18:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,78 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 27, althans één of meer, tablet(ten) bevattende MDMA en/of N-etyl MDA en/of MDA en/of amfetamine en/of één of meer andere middel(en) voorkomend op lijst I, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 november 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 6,4 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep en/of een hoeveelheid van ongeveer 4,38 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan welaangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, op of omstreeks 13 november 2017, te [plaats] , in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), te weten de [straat 1] en/of de [straat 2] en/of de [straat 3] en/of de [straat 4] ,
- in een 30 km zone (zijnde de [straat 1] ) met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord en/of toegestaan was en/of
- ( daarbij) een gesloten verklaring voor een busbaan heeft genegeerd en/of (vervolgens) die busbaan is overgestoken en/of
- ( vervolgens) in een 30 km zone (zijnde de [straat 2] ) tegen de rijrichting van het verkeer in heeft gereden en/of is blijven rijden en/of (daarbij) een personenauto heeft ingehaald en/of afgesneden en/of
- ( vervolgens) nabij een kruising, het verkeer dat in de voorsorteerstrook naar rechts stond, via de voorsorteerstrook naar links, heeft ingehaald en/of (vervolgens) rechtsaf is geslagen en/of (daarbij) een rood licht verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- ( vervolgens) geen gevolg heeft gegeven aan een stopteken gegeven middels een, op een dienstvoertuig van Politie Midden-Nederland aangebracht, transparant en/of
- terwijl hij, verdachte, werd gevolgd door genoemd politievoertuig die optische- en geluidssignalen voerde en het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) nabij een kruising, het verkeer dat in de voorsorteerstrook voor rechtdoor stond te wachten voor het rode verkeerslicht, heeft ingehaald via de voorsorteerstrook naar links en/of (daarbij) het rode verkeerslicht voor rechtdoor en linksaf heeft genegeerd en/of
- ( vervolgens) rechtsaf is geslagen, richting de [straat 4] , via de linkerkant van een aldaar aanwezige middengeleider en/of (daarbij) tegen de rijrichting van het verkeer in heeft gereden en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte, tegemoetkomend rijdend voertuig (personenauto),
- terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een voor het besturen van het bewuste motorrijtuig benodigd geldig rijbewijs,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
en/of
hij, op of omstreeks 13 november 2017, te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg(en), de [straat 1] en/of de [straat 2] en/of de [straat 3] en/of de [straat 4] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] op/aan de [straat 4] , op of omstreeks 13 november 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
zaak met parketnummer 16-659231-18:
1.
hij op of omstreeks 4 maart 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] éénmaal of meermalen (met zijn vuist) te slaan in/op/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] , waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 4 maart 2018 te [plaats] , in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram en/of 2,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het in de zaak met parketnummer 16‑659231-18 onder 1 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de in de zaak met parketnummer 16 659231-18 onder 1 tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 16-659231-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 16-659023-18:
1.
hij op 13 november 2017 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1,78 gram cocaïne en 27 tabletten bevattende MDMA, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 13 november 2017 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 5,5 gram hennep en een hoeveelheid van ongeveer 4,38 gram hasjiesj, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 13 november 2017 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, te weten de [straat 1] , de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] ,
- in een 30 km zone (zijnde de [straat 1] ) met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord en toegestaan was en
- daarbij een gesloten verklaring voor een busbaan heeft genegeerd en vervolgens die busbaan is overgestoken en
- vervolgens in een 30 km zone (zijnde de [straat 2] ) tegen de rijrichting van het verkeer in heeft gereden en is blijven rijden en daarbij een personenauto heeft ingehaald en afgesneden en
- vervolgens nabij een kruising, het verkeer dat in de voorsorteerstrook naar rechts stond, via de voorsorteerstrook naar links, heeft ingehaald en vervolgens rechtsaf is geslagen en daarbij een rood licht verkeerslicht heeft genegeerd en
- vervolgens geen gevolg heeft gegeven aan een stopteken gegeven middels een, op een dienstvoertuig van Politie Midden-Nederland aangebracht, transparant en
- terwijl hij, verdachte, werd gevolgd door genoemd politievoertuig die optische- en geluidssignalen voerde en het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht en
- vervolgens nabij een kruising, het verkeer dat in de voorsorteerstrook voor rechtdoor stond te wachten voor het rode verkeerslicht, heeft ingehaald via de voorsorteerstrook naar links en daarbij het rode verkeerslicht voor rechtdoor en linksaf heeft genegeerd en
- vervolgens rechtsaf is geslagen, richting de [straat 4] , via de linkerkant van een aldaar aanwezige middengeleider en daarbij tegen de rijrichting van het verkeer in heeft gereden en
- vervolgens in botsing is gekomen met een voor hem, verdachte, tegemoetkomend rijdend voertuig (personenauto),
door welke gedragingen gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die wegen werd gehinderd;
en
hij op 13 november 2017 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de wegen, de [straat 1] , de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] aan de [straat 4] , op 13 november 2017 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) schade was toegebracht;
zaak met parketnummer 16-659231-18:
1.
hij op 4 maart 2018 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen met zijn vuist te slaan tegen het gezicht, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 4 maart 2018 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram en 2,4 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
en
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 16-659231-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 16-659231-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 13 november 2017 heeft verdachte zich, door als een dolleman te rijden, schuldig gemaakt aan overtreding van de artikelen 5, 7, eerste lid, en 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Hij heeft daarbij onder meer te hard gereden, rode verkeerslichten en een stopteken genegeerd, spookgereden en onjuist ingehaald. Hij heeft - kort gezegd - als bestuurder van een personenauto ernstig gevaar en hinder op de weg veroorzaakt, zonder daarbij in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Verdachte is uiteindelijk met de door hem bestuurde personenauto in botsing gekomen met een hem tegemoet rijdende personenauto en heeft daarna de plaats van het ongeval verlaten zonder zich te bekommeren om de bestuurster van het andere voertuig. Verdachte heeft door zijn handelen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en daarnaast schade veroorzaakt bij de bestuurster [slachtoffer 1] . Het laat zich indenken dat de gevolgen van het handelen van verdachte vele malen ernstiger hadden kunnen zijn.
Op 4 maart 2018 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] , een medewerker van de op die dag door verdachte bezochte uitgaansgelegenheid. Verdachte heeft [slachtoffer 2] meermalen met zijn vuist tegen het gezicht geslagen. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en pijn en letsel bij hem veroorzaakt.
Verdachte heeft zich daarnaast zowel op 13 november 2017 als op 4 maart 2018 schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Verdachte heeft verschillende hard- en softdrugs vervoerd dan wel aanwezig gehad. Net als de rechtbank kan ook het hof, gelet op de soorten en hoeveelheden drugs, zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte, ondanks dat hij dit ontkent, in deze drugs handelde. De strafwaardigheid van overtredingen van de Opiumwet is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van drugs voor de volksgezondheid vormt en de sociale overlast die met dit gebruik gepaard gaat.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie (het 'strafblad') van 15 november 2018, ondanks zijn jonge leeftijd al meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaren oud. Indien daar indicaties voor zijn, kan ten aanzien van jongvolwassenen die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt het jeugdstrafrecht worden toegepast. Uitgangspunt blijft echter dat jongvolwassenen tussen de 18 en 23 jaar oud volgens het volwassenenstrafrecht worden berecht.
M.M. Sprock, psychiater, en drs. R.J. Vriend, psycholoog, hebben in hun pro Justitia rapportage van respectievelijk 5 april 2018 en 30 maart 2018 op basis van de wegingslijst adolescentenstrafrecht geconcludeerd dat er geen indicatie is voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Verdachte functioneert niet op verstandelijk beperkt niveau. Hij wordt verder in staat geacht om zijn gedrag goed te kunnen organiseren en de gevolgen hiervan te overzien. Verdachte is daarnaast dusdanig verhard dat beïnvloeding, vanuit het systeem of vanuit de hulpverlening, door middel van pedagogische maatregelen niet meer haalbaar is. Hij dient op zijn gedrag aangesproken te worden als een volwassene.
Ook het hof ziet zowel in het dossier als in het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding om tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan. Verdachte zal dan ook volgens het volwassenenstrafrecht worden berecht.
Het hof is van oordeel dat ter zake van de bewezenverklaarde misdrijven een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van het voorarrest, passend en noodzakelijk is. Ter zake van de verkeersovertredingen is het hof van oordeel dat een geldboete, zoals opgelegd door de rechtbank en geëist door de advocaat-generaal, onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten in combinatie met het strafblad van verdachte. Het hof acht ten aanzien van de overtredingen tweemaal een hechtenis voor de duur van een week een passende en noodzakelijke bestraffing.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Midden-Nederland van 3 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van 3 jaar, met parketnummer 16-700169-16, gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu de deskundigen hebben aangegeven dat de pedagogische benadering een gepasseerd station is.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van strafbare feiten heeft schuldig gemaakt en dat hij de bijzondere voorwaarden opgelegd door de rechtbank Midden-Nederland bij voormeld vonnis niet heeft nageleefd. In beginsel komt de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Het hof heeft echter te oordelen of het op dit moment opportuun is om de tenuitvoerlegging te gelasten van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel voor de duur van 3 jaar.
J. Conijn, jeugd- en gezinsbeschermer, adviseert in haar rapportage van 7 juni 2018 om de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen. Ambulante behandeling heeft volgens haar geen kans van slagen omdat verdachte zich niet aan afspraken houdt. In het schriftelijke advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 11 december 2018 is vermeld dat bij verdachte onder meer een gedragsstoornis is gediagnosticeerd waarvoor reeds de nodige behandeling is ingezet, veelal in een gedwongen (zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk) kader. Deze interventies hebben niet voor een blijvende verandering in het gedrag van verdachte gezorgd. Ook de Raad komt tot het advies om de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen gelet op verdachtes gedragsproblematiek, het gebrek aan sturing en structuur bij verdachte, zijn omgang met deviante vrienden, het niet accepteren van een passende dagbesteding en het niet kunnen profiteren van de geboden hulp in een ambulant kader.
Zoals hiervoor reeds overwogen hebben de psychiater en de psycholoog in hun pro Justitia rapportage echter geconcludeerd dat, hoewel bijsturing van verdachtes antisociale gedrag weliswaar noodzakelijk zou zijn, verdachte dusdanig is verhard dat beïnvloeding door middel van pedagogische maatregelen niet meer haalbaar is. De psycholoog heeft verder geconcludeerd dat verdachte onvoldoende kan profiteren van een groepsgericht leefklimaat in detentie.
Gelet op de overwegingen en conclusies van zowel de psychiater als de psycholoog en vanwege het mislukken van eerdere behandelingen in een gesloten jeugdinstelling, is het hof van oordeel dat het op dit moment niet langer opportuun is om de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging op grond van het hiervoor overwogene dan ook afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14h, 14i, 14j, 57, 62, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer
16-659231-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 16-659231-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder in de zaak met parketnummer 16-659023-18 onder 1, onder 2 en onder 4 en in de zaak met parketnummer 16-659231-18 onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:

Veroordeelt de verdachte tweemaal tot hechtenis voor de duur van 1 (één) week.

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 20 november 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2017, parketnummer 16-700169-16, voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel voor de duur van 3 jaar.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. J.G. Idsardi, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 21 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.