Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2018, staat de heftige ouderstrijd centraal tussen de moeder en de vader van de kinderen [I] en [D]. De moeder, vertegenwoordigd door mr. I. Wagenaar, en de vader, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, zijn verwikkeld in een geschil over de hoofdverblijfplaats, het gezag en de zorgregeling van hun kinderen. Het hof heeft in eerdere beschikkingen reeds aandacht besteed aan de situatie van de kinderen en de rol van de ouders in deze complexe zaak. De moeder en vader hebben beiden verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen, waarbij de moeder stelt dat dit in het belang van de kinderen is, terwijl de vader hetzelfde argument aanvoert voor zijn verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat de feitelijke situatie is dat [I] bij de vader woont en [D] bij de moeder. De kinderen hebben aangegeven dat zij zich prettig voelen bij hun huidige verblijfplaats en dat zij niet bij de andere ouder willen wonen. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat hun hoofdverblijfplaats wordt bepaald bij de ouder bij wie zij feitelijk verblijven. Dit leidt tot de beslissing dat [I] haar hoofdverblijf bij de vader heeft en [D] bij de moeder.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het gezag over [I] aan de vader moet worden toebedeeld, gezien de gewijzigde omstandigheden en het belang van de kinderen. Voor [D] is er geen aanleiding om het gezamenlijk gezag te beëindigen, aangezien er geen problemen zijn bij het nemen van beslissingen over haar. Tot slot heeft het hof een minimale omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen één keer per vier weken contact hebben met de niet-verzorgende ouder. Deze beslissing is genomen om de situatie voor de kinderen te normaliseren en hen de ruimte te geven om zich te ontwikkelen zonder de druk van de ouderstrijd.