ECLI:NL:GHARL:2018:1317

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
200.214.731/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats, gezag en zorgregeling in een complexe ouderstrijd met het PAS-syndroom

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2018, staat de heftige ouderstrijd centraal tussen de moeder en de vader van de kinderen [I] en [D]. De moeder, vertegenwoordigd door mr. I. Wagenaar, en de vader, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, zijn verwikkeld in een geschil over de hoofdverblijfplaats, het gezag en de zorgregeling van hun kinderen. Het hof heeft in eerdere beschikkingen reeds aandacht besteed aan de situatie van de kinderen en de rol van de ouders in deze complexe zaak. De moeder en vader hebben beiden verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen, waarbij de moeder stelt dat dit in het belang van de kinderen is, terwijl de vader hetzelfde argument aanvoert voor zijn verzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat de feitelijke situatie is dat [I] bij de vader woont en [D] bij de moeder. De kinderen hebben aangegeven dat zij zich prettig voelen bij hun huidige verblijfplaats en dat zij niet bij de andere ouder willen wonen. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat hun hoofdverblijfplaats wordt bepaald bij de ouder bij wie zij feitelijk verblijven. Dit leidt tot de beslissing dat [I] haar hoofdverblijf bij de vader heeft en [D] bij de moeder.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het gezag over [I] aan de vader moet worden toebedeeld, gezien de gewijzigde omstandigheden en het belang van de kinderen. Voor [D] is er geen aanleiding om het gezamenlijk gezag te beëindigen, aangezien er geen problemen zijn bij het nemen van beslissingen over haar. Tot slot heeft het hof een minimale omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen één keer per vier weken contact hebben met de niet-verzorgende ouder. Deze beslissing is genomen om de situatie voor de kinderen te normaliseren en hen de ruimte te geven om zich te ontwikkelen zonder de druk van de ouderstrijd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.214.731/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/178449 / FA RK 15-2637)
beschikking van 6 februari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans te Meppel.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[C] , in haar hoedanigheid als bijzondere curator van de kinderen,
hierna: de bijzondere curator.

1.1. Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 8 augustus 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt - voor zover hier van belang - uit:
- een journaalbericht van 3 oktober 2017 van mr. Olie-Hallmans met productie(s), waaronder het verzoek in incidenteel hoger beroep om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten;
- een brief van 3 oktober 2017 van de bijzondere curator;
- een faxbericht van 9 oktober 2017 van mr. Wagenaar;
- een journaalbericht van 10 oktober 2017 van mr. Olie-Hallmans met productie(s);
- een brief van 14 november 2017 van de bijzondere curator;
- een journaalbericht van 7 december 2017 van mr. Olie-Hallmans;
- een brief van 18 december 2017 van de bijzondere curator met productie(s);
- een journaalbericht van 28 december 2017 van mr. Wagenaar met productie(s), waaronder een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, alsmede het verzoek om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten;
- een brief van 28 december 2017 van mr. Wagenaar;
- een faxbericht van 4 januari 2018 van mr. Wagenaar;
- een brief van [D] , binnengekomen op 4 januari 2018, waarin zij aangeeft dat zij graag haar mening kenbaar wil maken;
- een brief van 4 januari 2018 namens mr. Olie-Hallmans;
- een journaalbericht van 8 januari 2018 van mr. Wagenaar met productie(s).
1.3
[D] is op 11 januari 2018 - op eigen verzoek - door het hof gehoord buiten aanwezigheid van de ouders en hun advocaten.
1.4
Op 11 januari 2018 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bijzondere curator is eveneens ter zitting verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming zijn - in het kader van zijn adviserende taak - dhr. [E] en mw. [F] verschenen.
Mr. Wagenaar en mr. Olie-Hallmans hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. Dhr. [E] heeft ter ondersteuning van zijn betoog ter zitting een productie overgelegd, waaruit hij enkele tekstonderdelen (welke door de griffier zijn genoteerd) heeft geciteerd. De niet-geciteerde tekstonderdelen maken derhalve geen onderdeel uit van het dossier.
1.5
De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de mondelinge behandeling in de zaak onder zaaknummer 200.212.796/01. In de zaak onder zaaknummer 200.212.796/01 heeft het hof eveneens op 6 februari 2018 een arrest gewezen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 8 augustus 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de behandeling in de zaak voor de duur van een half jaar aangehouden in afwachting van het traject van de kinderen bij de heer [G] (de kindbehartiger), ziende op de omgang tussen de ouders en de kinderen, en het traject van de ouders bij drs. [H] , ziende op de invulling van het ouderschapsplan en eventueel het door het hof geadviseerde mediationtraject.
2.3
Op grond van de nagekomen stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het traject van de kinderen bij de kindbehartiger en het traject van de ouders bij de mediator vroegtijdig is gestaakt. Om die reden is een voortgezette mondelinge behandeling bepaald.
2.4
Aan het hof liggen ter beoordeling voor de beslissingen van de rechtbank omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het gezag over de kinderen en de omgangs-/zorgregeling tussen de niet-verzorgende ouder en de kinderen. Het hof ziet aanleiding om allereerst in te gaan op de hoofdverblijfplaats van de kinderen, nu dit voor de ouders en de kinderen de meest verstrekkende beslissing betreft.
de hoofdverblijfplaats
2.5
De feitelijke situatie is al geruime tijd zodanig dat [I] bij de vader woont en [D] bij de moeder. Daarbij komt dat er sinds de vroegtijdige staking van bovengenoemde trajecten geen sprake meer is geweest van contact in persoon tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder en ook niet dan wel nauwelijks tussen de kinderen onderling.
2.6
Het hof acht het in het belang van [I] en [D] dat hun hoofdverblijf wordt bepaald bij de ouder bij wie zij thans feitelijk verblijven. Dit betekent dat het hof zal bepalen dat [I] haar hoofdverblijf bij de vader heeft en [D] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft. Weliswaar heeft dit tot gevolg dat de beide kinderen niet op dezelfde plek hun hoofdverblijf hebben, doch dit nadeel is ondergeschikt aan de andere (individuele) belangen van de kinderen. De kinderen hebben in het kindgesprek duidelijk aangegeven dat, en om welke redenen, zij op hun huidige plek willen blijven wonen. [I] heeft het fijn bij de vader en [D] heeft het fijn bij de moeder. Zij geven beiden ook op heldere wijze aan om welke redenen zij niet bij de andere ouder willen wonen.
2.7
Beide kinderen hebben daarnaast aangegeven dat zij het gevoel hebben dat er door de (omgeving van de) ouder bij wie zij niet verblijven, druk wordt uitgeoefend om hen te bewegen voor de andere ouder te kiezen. De kinderen voelen zich hierdoor niet vrij in het contact met de andere ouder, hetgeen tot gevolg lijkt te hebben dat de kinderen dit contact met de andere ouder (en hun omgeving) geheel uit de weg gaan. Ook het contact tussen de zussen onderling staat om die reden onder hevige druk. Dit alles kan niet in het belang van de kinderen worden geacht. Het hof volgt de advocaat van de vader niet in haar stelling dat bij [D] sprake zou zijn van het 'Parental Alienation Syndrome' (PAS) dan wel ouderverstoting. Het zogenaamde PAS als syndroom is niet wetenschappelijk erkend. Wel algemeen erkend is het verschijnsel ouderverstoting waarbij over de oorzaken en de aanpak hiervan ook verschil van opvatting is. Het hof is echter van oordeel dat de situatie rondom [D] en [I] zo gecompliceerd is dat niet gesteld kan worden dat bij [D] sprake is van ouderverstoting in de vorm zoals gesteld door de vader. Ook ziet het hof de door de vader voorgestelde oplossing om [D] ook in zijn gezin te plaatsen niet als een oplossing die in het belang van [D] is. Gebleken is dat [D] wel degelijk openstaat voor contact met de vader, maar vanwege de uitgeoefende druk dit contact liever uit de weg gaat. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat dit het gevolg is van ouderverstoting, maar dat dit meer te maken lijkt te hebben met de ontstane gezinsdynamiek. Hoewel geprobeerd is deze gezinsdynamiek te doorbreken door middel van de ingezette hulp en/of hulpverlening, is gebleken dat de ingeschakelde professionals niet hebben kunnen voorkomen dat de strijd in de onderhavige zaak juist heviger is opgelaaid. Het hof is van oordeel dat het in de onderhavige zaak in het belang van alle betrokkenen is dat er een definitieve beslissing wordt gegeven, zodat de situatie voor eenieder helder is en er niet meer aan de kinderen zal worden getrokken. Zoals het hof - maar ook de raad - ter zitting heeft aangegeven dienen alle professionals uit deze strijd te stappen, zodat de ouders en de kinderen kunnen proberen tot een herstel - in ieder geval een normalisering - van de ontstane gezinsdynamiek te komen. Eventueel zal een systeemgerichte hulpverlening door de ouders moeten worden ingeschakeld. Wanneer iedereen de situatie over en weer accepteert en elkaar respecteert zal het moeten lukken om de contacten te herstellen en kunnen de kinderen zich weer bezig houden met hun ontwikkelingstaken.
2.8
Derhalve zal het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het hoofdverblijf van [D] vernietigen en bepalen dat haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal zijn. Het hof zal hieraan geen termijn verbinden, nu [D] reeds feitelijk bij de moeder verblijft. Omdat de rechtbank het hoofdverblijf van [I] bij de vader heeft bepaald, zal de beslissing in zoverre in stand blijven.
het gezag
2.9
Partijen twisten in hoger beroep tevens over het gezag over de kinderen. De moeder is van mening dat zij in het belang van de kinderen met het eenhoofdig gezag dient te worden belast. De vader stelt op zijn beurt dat hij met het eenhoofdig gezag belast dient te worden.
2.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.11
Gelet op de in de onderhavige zaak ontstane situatie, is het naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden.
2.12
Voorts is ten aanzien van [I] gebleken dat het - ondanks het uitgekleed gezag van de moeder (zoals bij de bestreden beschikking is bepaald) - door toedoen van de moeder niet is gelukt om [I] in te schrijven op de middelbare school waar zij thans feitelijk haar educatie geniet, hetgeen niet in haar belang kan worden geacht. Daarom is, naar het oordeel van het hof, ten aanzien van [I] voldaan aan de onder b. genoemde grond. Het hof zal de vader dan ook - conform zijn verzoek daartoe - met het eenhoofdig gezag over [I] belasten.
2.13
Het hof ziet ten aanzien van [D] geen aanleiding om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen. Gesteld noch gebleken is dat er problemen zijn gerezen bij het nemen van beslissingen aangaande [D] . Zo heeft de moeder [D] kunnen inschrijven op de middelbare school te [J] zonder dat de vader hierin geïntervenieerd heeft. Aangezien [D] haar hoofdverblijf bij de moeder zal hebben, acht het hof een uitgekleed gezag van de moeder niet in het belang van [D] . Daarom zal het hof de bestreden beslissing ten aanzien van het gezag over [D] vernietigen en de verzoeken van partijen tot eenhoofdig gezag afwijzen.
de omgangs-/zorgregeling
2.14
De ouders twisten tot slot over de omgangs-/zorgregeling met de kinderen. Het hof is van oordeel dat er ook op dit punt een beslissing genomen moet worden, zodat er voor eenieder duidelijkheid zal ontstaan. Een nadere aanhouding van de beslissing acht het hof niet in het belang van de kinderen. Het is - zoals reeds overwogen - noodzakelijk dat alle professionals uit de strijd stappen, hetgeen pas het geval zal zijn wanneer de onderhavige procedure eindigt door middel van een eindbeslissing van het hof.
2.15
Aangezien de feitelijke situatie thans zodanig is dat er geen contact in persoon meer is tussen [I] en de moeder en tussen [D] en de vader, waardoor ook [I] en [D] elkaar niet meer zien, ziet het hof aanleiding om een minimale zorgregeling vast te stellen. Het hof gaat er vanuit dat de ouders, zodra de rust is wedergekeerd na de acceptatie van de verblijfssituatie van de kinderen en er sprake is van een normalisatie in de gezinsdynamiek, ernaar zullen streven om tot een uitbreiding van deze regeling te komen.
2.16
Het hof zal bepalen dat er één keer per vier weken sprake zal zijn van omgang tussen de niet-verzorgende ouder en het kind, hetgeen concreet betekent dat [I] één zaterdag per vier weken contact heeft met de moeder (en [D] ) en [D] één zaterdag per vier weken contact heeft met de vader (en [I] ). [I] en [D] zien elkaar dan één keer per twee weken. Dit omgangsmoment zal dienen plaats te vinden op de zaterdagen in de oneven weken van 13.00 uur tot 17.00 uur, waarbij het eerste omgangsmoment zal plaatsvinden op zaterdag 17 februari 2018. Het hof is van oordeel dat de omgang in beide gevallen (dus zowel het omgangsmoment met de vader als het omgangsmoment met de moeder) op neutraal terrein dient plaats te vinden zonder dat hier derden (te weten: anderen dan de betreffende ouder en de kinderen) bij aanwezig zijn. Dit neutrale terrein is ter vrije keuze van de ouder die op dat moment het omgangsmoment met de kinderen heeft. Derhalve zal de vader de ene keer iets met [D] en [I] ondernemen en zal de moeder de andere keer iets met [I] en [D] ondernemen. De niet-verzorgende ouder zal het halen en brengen voor zijn/haar rekening dienen te nemen, hetgeen betekent dat de vader [D] zal ophalen en terugbrengen en de moeder [I] zal ophalen en terugbrengen.
2.17
Het is het hof om het even welk omgangsmoment het eerst zal aanvangen. Echter, om duidelijkheid te creëren voor de ouders en de kinderen, zal het hof - zonder daaraan ten grondslag liggende overweging - bepalen dat het eerste omgangsmoment tussen de moeder en [I] (en [D] ) op zaterdag 17 februari 2018 zal plaatsvinden en het eerste omgangsmoment tussen de vader en [D] (en [I] ) op zaterdag 3 maart 2018. Indien deze omgangs-/zorgregeling enige tijd heeft gelopen, zullen partijen in onderling overleg tot een uitbreiding van de regeling kunnen komen.
de terugkoppeling van de beslissing richting de kinderen
2.18
Het hof hecht eraan te wijzen op het feit dat ter zitting met de ouders de afspraak is gemaakt dat de ouder bij wie het kind het hoofverblijf heeft de door het hof genomen beslissingen aan het kind zal mededelen. Dit betekent concreet dat de vader [I] op de hoogte zal stellen van de beschikking van dit hof en de moeder [D] hiervan op de hoogte zal stellen. Het hof geeft de ouders mee om dit in een privégesprek aan de kinderen mede te delen, derhalve onder vier ogen en zonder de aanwezigheid van derden, teneinde te voorkomen dat de kinderen (nog meer) worden belast met eventuele meningen en/of druk vanuit de omgeving van de ouders.
de proceskosten
2.19
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt om in zaken als de onderhavige de proceskosten in hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 25 januari 2017, voor zover het de hoofdverblijfplaats van [D] , het gezag over de kinderen en de omgangs-/zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [D] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
belast de vader met het eenhoofdig gezag over [I] ;
stelt de volgende minimum omgangs-/zorgregeling vast:
- bepaalt dat [I] één zaterdag per vier weken (in de oneven weken) omgang heeft met de moeder (en [D] ) op een neutrale plek zonder de aanwezigheid van derden, waarbij de moeder [I] om 13.00 uur bij de vader ophaalt en om 17.00 uur weer bij de vader terugbrengt;
- bepaalt dat het eerste omgangsmoment tussen [I] en de moeder (en [D] ) op zaterdag 17 februari 2018 zal plaatsvinden;
- bepaalt dat [D] één zaterdag per vier weken (in de oneven weken) omgang heeft met de vader (en [I] ) op een neutrale plek zonder de aanwezigheid van derden, waarbij de vader [D] om 13.00 uur ophaalt bij de moeder en om 17.00 uur weer bij de moeder terugbrengt;
- bepaalt dat het eerste omgangsmoment tussen [D] en de vader (en [I] ) op zaterdag 3 maart 2018 zal plaatsvinden;
- bepaalt dat partijen in onderling overleg tot een uitbreiding van deze minimum omgangs-/zorgregeling kunnen komen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. G.M. van der Meer en mr. I.M. Dölle, bijgestaan door mr. R.J. Krist als griffier, en is op 6 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.