Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder is geen keuringsbewijs afgegeven”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 14 april 2016 met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene voert aan dat ingevolge artikel 72, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) niet de kentekenhouder, maar de eigenaar of houder van het betreffende motorrijtuig aansprakelijk is voor het afgegeven zijn van een keuringsbewijs. De betrokkene erkent dat hij de kentekenhouder was, maar betwist dat hij de eigenaar was. In dit verband wijst hij op het arrest van de civiele kamer van het hof van 30 juni 2015 in een zaak die de betrokkene had aangespannen tegen de dealer van wie hij de auto destijds had gekocht. In die zaak had de betrokkene de vernietiging gevorderd van de koopovereenkomst met betrekking tot de betreffende auto op grond van bedrog dan wel dwaling, omdat de dealer hem de auto als nieuw had verkocht, terwijl het een tweedehands auto betrof. Het hof heeft de betrokkene niet gevolgd in zijn stelling dat de auto niet meer nieuw was en heeft daartoe overwogen dat, ondanks het feit dat het kenteken van de auto voorafgaand aan de levering aan de betrokkene op naam van de dealer stond, de dealer niet als eerste eigenaar kan worden beschouwd. De betrokkene beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en meent dat de redenering van het hof dat de dealer ondanks het feit dat hij wel de kentekenhouder was, niet als eigenaar kan worden beschouwd, ook in de onderhavige zaak ten aanzien van de betrokkene moet worden gevolgd. Voorts heeft de betrokkene aangevoerd dat hij de auto vanaf 2011 niet meer heeft gebruikt vanwege een defecte koppeling. Hij heeft het kenteken sindsdien geschorst, maar is één keer vergeten de schorsing tijdig te verlengen. De auto heeft al die tijd ongebruikt in de garage van de betrokkene gestaan en heeft niet aan het verkeer deelgenomen. Aldus is het volgens de betrokkene onredelijk en onbillijk dat hem een sanctie is opgelegd.
3. Bij de stukken van het dossier bevindt zich een zaakoverzicht van het CJIB, waaruit blijkt dat op de datum van de gedraging voor het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] geen geldig keuringsbewijs was afgegeven en dat het kenteken van dit voertuig op dat moment op naam van de betrokkene in het kentekenregister stond geregistreerd. Het hof begrijpt het betoog van de betrokkene aldus dat de enkele omstandigheid dat het kenteken op zijn naam stond geregistreerd nog niet betekent dat hij ook de eigenaar van die auto was, hetgeen wel vereist is voor het vaststellen van de gedraging.
4. De onderhavige gedraging is gebaseerd op artikel 72, eerste lid, van de WVW 1994, dat luidt als volgt:
“Voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven."
5. Artikel 72, derde lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Voor overtreding van het eerste lid zijn aansprakelijk:
a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder.”
6. Artikel 1, derde lid, WVW 1994 luidt als volgt:
“Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.”
7. Uit het samenstel van de genoemde bepalingen blijkt dat de eigenaar of houder aansprakelijk is voor de onderhavige gedraging. In beginsel wordt de tenaamgestelde in het kentekenregister beschouwd als de eigenaar of houder. Dit rechtsvermoeden wijkt echter indien de tenaamgestelde geen eigenaar of houder blijkt te zijn. Van de betrokkene mag in dat geval worden verwacht dat hij door middel van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk maakt dat hij in werkelijkheid geen eigenaar of houder meer was van het betreffende voertuig. Naar het oordeel van het hof is de betrokkene hierin niet geslaagd. De enkele omstandigheid dat het hof in de civiele procedure heeft geoordeeld dat de dealer ondanks het feit dat het kenteken op zijn naam stond, niet als eigenaar kon worden beschouwd, brengt niet mee dat de betrokkene in de onderhavige procedure ook niet als eigenaar kan worden beschouwd. De inzet in de civiele procedure was namelijk het vernietigen van een koopovereenkomst, terwijl in de onderhavige procedure moet worden beoordeeld of is gehandeld in strijd met een bepaling uit de WVW 1994. Dit betreft een andere rechtsvraag. Aldus is sprake van een heel ander toetsingskader. Het beroep van de betrokkene op het gelijkheidsbeginsel wordt dan ook verworpen. Voor het overige heeft de betrokkene geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij niet de eigenaar of houder van het betreffende voertuig was. Dit brengt mee dat het hof zal uitgaan van het rechtsvermoeden dat de betrokkene daarvan de eigenaar of houder was.
8. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet is betwist dat ten tijde van de gedraging voor het voertuig geen keuringsbewijs was afgegeven en dat de tenaamstelling in het kentekenregister op dat moment niet was geschorst, is komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
9. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof vervolgens te beoordelen of de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden waaronder de gedraging is verricht van dien aard zijn dat deze het opleggen van de sanctie niet billijken. Dat is slechts in uitzonderlijke situaties het geval.
10. Op grond van de bovengenoemde wettelijke bepalingen bestaat er een zorgplicht voor eigenaren en houders om hun voertuig tijdig te laten keuren. Het niet voldoen aan de keuringsplicht rechtvaardigt op zichzelf reeds het opleggen van een administratieve sanctie, ook in het geval het betreffende voertuig niet aan het verkeer heeft deelgenomen dan wel heeft kunnen deelnemen. Indien met het voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt of kan worden gemaakt, kan men de tenaamstelling in het kentekenregister laten schorsen. De betrokkene heeft dit in eerste instantie ook gedaan. Dat hij vervolgens is vergeten de schorsing tijdig te verlengen, is een omstandigheid die voor zijn rekening dient te komen. Het hof ziet in de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het opleggen van de sanctie niet billijk is.
11. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.