ECLI:NL:GHARL:2018:1569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.152.043
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Sekeris
  • mr. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de betrouwbaarheid van radarsnelheidsmetingen in het kader van verkeerssancties

In deze zaak gaat het om de betwisting van de betrouwbaarheid van een radarsnelheidsmeting die heeft geleid tot een administratieve sanctie van € 117,- voor overschrijding van de maximumsnelheid. De betrokkene, die als kentekenhouder wordt aangesproken, ontkent de gedraging en voert aan dat de gebruikte radarapparatuur onbetrouwbaar is. Hij stelt dat de omkering van de bewijslast in Mulderzaken onterecht is en dat de meting beïnvloed kan zijn door reflectie van andere voertuigen. Het hof behandelt de argumenten van de betrokkene en concludeert dat het meetinstrument, de Gatso DRCS, voldoet aan de wettelijke normen en betrouwbaar is. Het hof wijst de bezwaren van de betrokkene af en bevestigt de beslissing van de kantonrechter, waarbij het verzoek om vergoeding van proceskosten en immateriële schade wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt dat de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld en dat de sanctie rechtmatig is opgelegd op basis van de vastgestelde gedraging.

Uitspraak

WAHV 200.152.043
9 februari 2018
CJIB 163210495
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 5 juni 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 8 december 2016 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De advocaat-generaal heeft aanvullende informatie verstrekt.
De betrokkene heeft schriftelijk gereageerd op de door de advocaat-generaal verstrekte aanvullende informatie.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 januari 2018. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [B] .

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 117,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom met 15 km/u”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 juli 2012 om 16:48 uur op de Rijksweg N35 te Heino met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht en voert diverse argumenten aan. Kern van de bezwaren van de betrokkene is dat in Mulderzaken de bewijslast wordt omgedraaid, dat de gebruikte methode en techniek voor het verrichten van een snelheidsmeting met radar niet volmaakt is en dat ook de meting die in deze zaak heeft plaatsgevonden door middel van een mobiele radarcontrole onbetrouwbaar is. Er wordt stelselmatig geweigerd om technische informatie en gebruikersinformatie van het radar-meetsysteem ter beschikking te stellen, zodat het bijzonder moeilijk is om de juiste informatie te verkrijgen om foute metingen te kunnen bewijzen. Dat die er zijn moge blijken uit diverse in 2016 op het internet gepubliceerde artikelen over problemen met flitsapparatuur, waaronder vier krantenartikelen waarnaar de betrokkene verwijst. Radarsnelheidsmetingen zouden objectief controleerbaar moeten zijn, in alle aspecten daarvan en dat kan door radar- en fotoapparaat zodanig aan elkaar te koppelen dat zij onder dezelfde hoek ten opzichte van de weg staan of door het originele radarsignaal waarop de meting van het voertuig is gebaseerd vast te leggen. Is er 1 echosignaal dan is de meting juist. Bij gebreke van laatstgenoemde vastlegging, is het wetenschappelijk onmogelijk te kunnen stellen dat de andere auto op de foto geen invloed heeft gehad op de meting, aldus de betrokkene.
3. Ter beoordeling van het hof staat de vraag of de gedraging is verricht en zo ja, of er sprake is van zodanige omstandigheden dat de sanctie achterwege moet blijven of gematigd zou moeten worden. Voor zover de opmerkingen van de betrokkene van algemene aard zijn en niet de aan het geschil ten grondslag liggende beschikking en de daarop volgende beslissingen van de officier van justitie en de kantonrechter regarderen, kunnen deze opmerkingen niet als beroepsgronden worden beschouwd. Om die reden zal het hof die opmerkingen hier buiten beschouwing laten.
4. De betrokkene heeft ernstige bezwaren tegen de omkering van de bewijslast in Mulderzaken. Anders dan de betrokkene stelt, betekent deze omkering van de bewijslast niet dat een betrokkene het bewijs van zijn onschuld dient te leveren. Van een betrokkene mag wel worden verwacht dat hij door middel van concrete feiten en omstandigheden een begin van bewijs aandraagt.
5. Met betrekking tot het argument van de betrokkene dat (mobiele) radarapparatuur in zijn algemeenheid dan wel de in deze zaak gehanteerde Gatso onvoldoende geschikt is voor het verrichten van snelheidsmetingen overweegt het hof het volgende.
6. Voor een naar aanleiding van het verweer van de betrokkene nader onderzoek naar de vraag of het gehanteerde meetmiddel voldoet aan daaraan uit een oogpunt van betrouwbaarheid te stellen eisen, is in beginsel slechts dan aanleiding indien voor dat betreffende meetmiddel geen wettelijke regeling voorhanden is. Het hof wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 22 augustus 2000 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2000:AA6827).
De radarsnelheidscontrolemeter is opgenomen in de Regeling meetmiddelen politie. Daarin is bepaald dat voor het gebruik van de radarsnelheidscontrolemeter een verklaring van een onderzoek moet zijn afgegeven door het Nederlands Meetinstituut NMi N.V. waaruit blijkt, dat het apparaat voldoet aan de eisen als vermeld in de bijlage behorend bij deze regeling (artikel 1 onder a juncto artikel 2, tweede lid). Die eisen zijn opgenomen in de
Concept regeling voorschriften meetmiddelen politie (CVMP, versie 2010-08-09 te vinden op www.politie.nl). Naast algemene voorschriften voor (type) keuring en het gebruik van meetmiddelen en eisen gesteld aan (elektronische) meetmiddelen, zijn in hoofdstuk III specifieke bepalingen opgenomen waaraan radarsnelheidsmeters moeten voldoen. De mobiele radarcontrole waarop de betrokkene doelt en waarop deze zaak betrekking heeft, wordt in 11.2 aangeduid met categorie B: bewaakte stationaire meting, dat wil zeggen meting vanuit een niet bewegend punt.
7. Tot de stukken in het dossier behoort voorts een NMi-verklaring, nummer 11506240.1000.2, die inhoudt dat de in deze zaak gebruikte radarsnelheidsmeter van het merk Gatsometer, type DRCS en nummer 0218, bij onderzoek op 5 september 2011 voldeed aan de Concept voorschriften meetmiddelen politie. Het nummer 0218 staat rechts in de balk onder de van de gedraging gemaakte foto. In die balk staat ook "categorie B, TP6364." Dit houdt in dat dit type Gatsometer is goedgekeurd als snelheidscontrolemeter, categorie B.
8. Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat het in deze zaak gehanteerde meetinstrument op basis van toetsing aan de daarvoor geldende wettelijke normen is toegelaten, zodat in beginsel mag worden uitgegaan van de betrouwbare werking daarvan. Het hof verwerpt daarom het bezwaar van de betrokkene dat (mobiele) radar dan wel onderhavig meetinstrument in zijn algemeenheid ongeschikt is om snelheidscontrolemetingen mee te verrichten.
9. Het voorgaande betekent niet dat wordt uitgegaan van feilloosheid van apparatuur, zoals de betrokkene kennelijk denkt. Er kunnen fouten optreden. Zulks kan, afhankelijk van de vraag welke standpunten daartoe worden aangevoerd, de rechter nopen tot nader onderzoek. De krantenartikelen uit 2016, waarnaar de betrokkene verwijst, acht het hof niet voldoende aanleiding voor zodanig nader onderzoek. Deze artikelen hebben blijkens hun inhoud betrekking op andere dan de in deze zaak gebruikte Gatsometer, te weten nieuwe (mobiele) flitsapparatuur van het merk Robot (waarbij de foto door een verbalisant moet worden gecontroleerd) en de mogelijkheid van reflectie in het geval een tegenligger op exact hetzelfde moment de mobiele radar passeert.
10. Een en ander laat onverlet dat het hof, evenals de kantonrechter in eerste aanleg, in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd op het punt van mogelijke reflectie via de advocaat-generaal bij de fabrikant van de radarapparatuur, nadere informatie heeft opgevraagd. De door het hof in het tussenarrest gestelde vragen zijn beantwoord door dhr. [C] van Gatsometer B.V. De gemachtigde van de advocaat-generaal heeft ter zitting meegedeeld dat de in de aanvullende informatie opgenomen antwoorden een citaat zijn van de antwoorden die dhr. [C] per e-mail bericht heeft gegeven.
11. In reactie op de stelling van de betrokkene dat de Gatso radarinstallatie niet is uitgerust met een automatisch systeem om valse echo's te scheiden van die welke afkomstig zijn van het gemeten voertuig en dat de hoogst gemeten waarde (random signaal) als resultaat van de snelheidsmeting wordt gepresenteerd, luidt zijn antwoord:
"Het GATSO meetsysteem is ontworpen om alleen signalen die van de eigen radarantenne afkomstig zijn op te vangen en te gebruiken voor een snelheidsmeting. Deze signalen worden in het systeem bemonsterd en eventuele afwijkende signalen, zoals van draaiende spaakwielen, worden eruit gefilterd. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat het radarsignaal via een ander voertuig dan wel een groot verkeersbord wordt gereflecteerd. Een dergelijke meting wordt ook wel een 'knikstraal meting' genoemd. De BOA's zijn getraind om dit soort situaties te herkennen, mocht zich een dergelijke situatie voordoen. Dergelijke foto's worden niet verwerkt. Op de verstrekte scan van de overtredingfoto zie ik geen aanleiding dat de meting onjuist is. Het gemeten voertuig bevindt zich op een te verwachten positie voor deze locatie."
Op de vraag of het voertuig dat rechts op de foto van de gedraging zichtbaar is de snelheidsmeting kan hebben beïnvloed, luidt zijn antwoord:
"Het tweede voertuig dat zich van de radar verwijdert heeft geen invloed gehad op de meting van de snelheid van het tegemoetkomende voertuig. De meting heeft betrekking op het tegemoetkomende voertuig zoals ook in de databalk van de foto te zien is."
12. Uit de reactie van de betrokkene op de antwoorden van dhr. [C] blijkt dat de betrokkene zeer wel begrijpt wat dhr. [C] in begrijpelijke taal en beknopt antwoordt op de hem gestelde vragen. De betrokkene had evenwel graag gezien dat dhr. [C] in zijn antwoord nader was ingegaan op onder andere de afstand waarvan een gemeten echo kan komen, of de filtering wel betrouwbaar is nu BOA's kennelijk daarna ook nog moeten filteren, of de filtering onderdeel uitmaakt van de callibratie, de invloed van valse echo's, de meethoek en de bekende cosinusfout. Ook had hij graag gezien dat meer technische gebruiksinformatie van het meetsysteem wordt verstrekt. Het hof acht zich met de gegeven antwoorden echter voldoende voorgelicht om de in deze zaak voorliggende vraag te beantwoorden. Mede gelet op hetgeen dienaangaande in de punten 6 tot en met 8 is overwogen, acht het hof op grond van deze verklaring genoegzaam komen vast te staan dat het gehanteerde Gatso meetsysteem in staat is om afwijkende signalen uit te filteren. Het hof ziet anders dan kennelijk de betrokkene in de enkele omstandigheid dat Gatsometer B.V. leverancier van onderhavige apparatuur is, geen aanleiding om te veronderstellen door dhr. [C] op basis van zakelijke en financiële overwegingen onjuist voorgelicht te zijn. Daarmee komt het hof ook op het punt van reflectie of valse dan wel indirecte echo's tot het oordeel dat de door de verbalisant gehanteerde radarapparatuur voor het doen van snelheidsmetingen geschikt en betrouwbaar kan worden geacht.
13. Los van het vorenoverwogene, en in zoverre volgt het hof het betoog van de betrokkene, kan ook een meting met dergelijke apparatuur een onjuist of onbetrouwbaar meetresultaat geven in het geval de bedienaar daarvan dit niet op de voorgeschreven wijze gebruikt. Ook de door dhr. [C] gegeven informatie wijst hierop nu daaruit volgt dat BOA's getraind worden om de uitzonderlijke situaties waarin reflectie zou kunnen optreden te herkennen. Met betrekking tot de verrichtingen van opsporingsambtenaren wordt in zaken als deze in vaste jurisprudentie als uitgangspunt genomen hetgeen dienaangaande in de verklaring van de verbalisant staat vermeld. Zoals reeds overwogen betekent dat niet dat de betrokkene zijn onschuld dient te bewijzen, maar wel dat van hem kan worden verwacht dat hij in de onderhavige zaak concrete feiten en omstandigheden aanvoert die twijfel aan die verklaring rechtvaardigen.
14. Tot dergelijke concrete feiten en omstandigheden rekent het hof niet het door de betrokkene aan bepaalde media ontleende beeld van slapende verbalisanten of de perverse prikkels die zouden uitgaan van bonnenquota of streefcijfers. Ook de in algemene bewoording gestelde gebrekkige opleiding alsmede het ontbreken van natuurkundige kennis maakt - wat daar overigens ook van zij - niet dat op voorhand moet worden getwijfeld aan hetgeen door de verbalisant wordt verklaard. Voor zover de betrokkene daarmee overigens bedoelt te stellen dat alleen mensen met voldoende natuurkundige kennis instructie over de werking en het gebruik van het gebruikte radarapparaat kunnen geven, vindt zulks geen steun in het recht. Artikel 5.1.12 van de CVMP vereist in dit verband dat meetmiddelen zodanige eigenschappen hebben, dat geen onredelijke eisen worden gesteld aan de vaardigheid en inspanning van de gebruiker.
15. Met betrekking tot de verrichte meting houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. (het hof leest: met behulp van) een voor de
meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 98 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 95 km per uur.
Toegestane snelheid: 80 km per uur.
Overschrijding met: 15 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende aanwijzing
snelheidsbegrenzers van het college van procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de
met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid. (...)
Soort weg: een weg, niet zijnde een autoweg of autosnelweg (...)
De gedraging vond plaats buiten de bebouwde kom.”
16. In een op verzoek van de kantonrechter opgemaakt aanvullend proces-verbaal,
verklaart de verbalisant onder meer het volgende:
"De hoek, waaronder is gemeten is precies 20 graden en dit wordt door de verbalisant voor
elke meting gecontroleerd middels metingen. Hiervan wordt een foto gemaakt (calibratiefoto).”
17. In het dossier bevindt zich ook een foto van de gedraging, waaruit kan worden afgeleid dat de meetapparatuur rechts van de rijbaan stond opgesteld. De rijbaan voor het afgaand verkeer bevindt zich dichter bij de radaropstelling dan de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer. Op de foto zijn twee voertuigen zichtbaar. Aan de linkerzijde een auto waarvan de voorzijde in beeld is, aan de rechterzijde een auto waarvan de achterzijde in beeld is. De afdruk is dermate donker dat de kentekens van de voertuigen niet leesbaar zijn. De betrokkene betwist niet dat de auto aan de linkerzijde op de foto zijn auto is. De gegevens in de databalk onder de foto zijn wel leesbaar en stemmen overeen met de hiervoor vermelde gedragingsgegevens. De letter F betekent dat het een frontmeting betreft.
18. De betrokkene voert op basis van hetgeen op de foto zichtbaar is, aan dat de bijzonder vlakke achterkant van de andere auto op de foto, volgens hem een Suzuki Wagon R, wel degelijk voor een indirecte echo of reflectie heeft gezorgd. De enige manier waarop in deze zaak een radar-echo verkregen kan worden, is een weerkaatsing via de vlakke achterkant van de Suzuki, en daarna tegen de zijkant van de auto van de betrokkene terug naar de radar-installatie. Het resultaat daarvan is een 25% hogere meting. De betrokkene wijst erop dat zijn auto geheel van aluminium is gemaakt en dat zulks werkt als een 100% spiegel voor radarstraling.
19. De door betrokkene geschetste mogelijkheid dat de meting beïnvloed kan zijn door de andere auto die op de foto staat en, zo vult het hof aan, de verbalisant zulks ten onrechte niet heeft onderkend, acht het hof niet aannemelijk geworden. In het geval van reflectie staat het gefotografeerd voertuig vrijwel altijd op een afwijkende plaats op de foto. Het voertuig van de betrokkene bevindt zich echter op een te verwachten positie bij een frontmeting - komende van rechts volgend op de werkelijke meting links op de foto - die is gedaan met meetapparatuur die rechts van de rijbaan staat opgesteld. Gezien de positie van de auto en gelet op de verklaring van dhr. [C] , is het niet aannemelijk geworden dat er hier sprake van reflectie is geweest.
Het hof gaat overigens voorbij aan de stelling van de betrokkene dat de enige juiste positie van zijn voertuig in de middelste 50% van de foto zou zijn geweest, reeds omdat de betrokkene deze stelling baseert op informatie over het radar systeem "Multanova 6F", welke informatie hij niet nader heeft geconcretiseerd, terwijl is gemeten met een Gatso DRCS.
20. De betrokkene heeft erop gewezen dat, naar hem in deze procedure is gebleken, de hoek waaronder het radarapparaat is opgesteld en heel andere hoek kan zijn dan die waaronder de fotocamera is opgesteld. Indien, aldus de betrokkene, de camera parallel aan het radarapparaat zou zijn opgesteld, zou het beeld van de foto van de gedraging ongeveer 30% naar rechts zijn opgeschoven, en zou zijn auto in het geheel niet op de foto zichtbaar zijn. De afgaande tweede auto zou zich dan, naar het hof begrijpt, in het midden van de radarbundel bevinden, en zou - ondanks dat sprake is van een frontmeting - een indirecte echo afgeven. Het hof kan de betrokkene hierin niet volgen. De snelheidsmeting vindt plaats door middel van het radarapparaat, terwijl de foto strekt tot vastlegging van het gemeten voertuig. Het enkel onder een andere hoek opstellen van de camera verandert niets aan de plaats waar door middel van het radarapparaat de meting plaatsvindt. Logischerwijze zal een verbalisant uit een oogpunt van bewijsvoering de camera zo opstellen dat alle voertuigen die de radarbundel passeren en gemeten worden, op juiste wijze op de foto worden vastgelegd. Indien de camera zo zou zijn opgesteld dat het gemeten voertuig zich niet of niet logisch op de foto zou bevinden, zou zich uit het oogpunt van controle en bewijs een probleem voor kunnen doen. In het onderhavige geval is daarvan echter geen sprake.
21. Gelet op het voorgaande ziet het hof in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de vaststelling van de verbalisant dat met de auto van de betrokkene is gereden met een gecorrigeerde snelheid van 95 km per uur. Ook het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Derhalve is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Bij die stand van zaken bestaat geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek door een andere deskundige, zoals de betrokkene nogmaals verzoekt. Aan het voorgaande doet niet af dat er mogelijk (andere) manieren te bedenken zijn om objectief controleerbaar te maken of een radarapparaat juist functioneerde en op juiste wijze is gebruikt.
22. Op grond van artikel 2, derde lid, van de Wahv is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. De enkele omstandigheid dat de betrokkene zich niet aan de verkeersregels heeft gehouden, kan in de visie van de wetgever op zichzelf al het opleggen van de sanctie rechtvaardigen. In Wahv-zaken staat het de rechter derhalve in het algemeen niet vrij zich een oordeel te vormen omtrent de hoogte van de door de wetgever vastgestelde tarieven. Slechts in geval van bijzondere omstandigheden kan er aanleiding bestaan voor het matigen of achterwege laten van de sanctie.
23. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Dat de betrokkene de hoogte van de boetes in Nederland pervers te noemen vindt, het redelijk acht automobilisten die 10 jaar of langer schadevrij rijden te belonen, en dat hij zelf veilig rijdt, is daartoe onvoldoende. Dat blijkens onderzoek snelheid niet van invloed zou zijn op ongevallen en de enkele omstandigheid dat bij het opleggen van de sanctie mede rekening zou zijn gehouden met de Staatsbegroting, rechtvaardigt - wat daar verder ook van zij - niet de conclusie dat geen enkele sanctie met het oog op de verkeersveiligheid is opgelegd. Er zijn geen reden om aan te nemen dat de onderhavige controle en daaruit voortvloeiende sanctieoplegging een ander doel diende dan de handhaving van de verkeersveiligheid.
24. Nu is komen vast te staan dat de gedraging is verricht en het hof overigens geen reden ziet de sanctie te matigen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
25. Het hof zal het verzoek tot vergoeding van proceskosten afwijzen nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld.
26. De betrokkene verzoekt ook om vergoeding van immateriële schade ten bedrage van
€ 1000,- wegens herhaling van dezelfde fouten. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld bestaat reeds hierom geen grond voor een immateriële schadevergoeding.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst de verzoeken tot vergoeding van kosten en immateriële schade af.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.