Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde het beroep bij de kantonrechter heeft ingetrokken.
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De gemachtigde voert hiertoe aan dat hij niet het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie heeft ingetrokken, maar dat hij bij brief van 28 januari 2016, gericht aan de unit Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), van de CVOM, het bezwaar gericht tegen de beslissing naar aanleiding van een Wob-verzoek heeft ingetrokken. Dat geldt temeer nu de gemachtigde eerst op 31 januari en 3 februari 2016 beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld. Indien de brief van 28 februari (het hof leest: januari) 2016 wel wordt opgevat als intrekking van het beroep bij de kantonrechter, dan geldt dat van die intrekking binnen de beroepstermijn is teruggekomen, te weten bij brief van
3. Uit de stukken van het dossier blijkt het volgende.
Bij inleidende beschikking van 9 oktober 2015 is aan de betrokkene een sanctie opgelegd, waarna de gemachtigde van de betrokkene bij faxbericht van 26 oktober 2015 beroep heeft ingesteld. Bij brief van 7 december 2015 heeft de gemachtigde de gronden van het beroep aangevuld. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking op
12 januari 2016 kennelijk ongegrond verklaard. Op 31 januari 2016 heeft de gemachtigde beroep bij de kantonrechter ingesteld.
4. Daarnaast heeft de gemachtigde bij schrijven van 29 oktober 2015, in het kader van de Wob, om informatie verzocht. Bij besluit van 18 november 2015 is namens de Minister van Veiligheid en Justitie, op dit verzoek beslist. Bij schrijven van 11 december 2015 heeft de gemachtigde bezwaar tegen dit besluit ingesteld. Bij schrijven van 28 januari 2016 heeft de gemachtigde het bezwaar ingetrokken. Dit schrijven, gericht aan de Minister van Veiligheid en Justitie, is correct geadresseerd.
5. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het schrijven van 28 januari 2016, gericht aan de afdeling Wob, ten onrechte opgevat als een intrekking van het beroep bij de kantonrechter. De beslissing van de kantonrechter kan hierom niet in stand blijven. Het hof zal deze beslissing vernietigen. Vervolgens zal het hof doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. De gemachtigde voert aan dat de officier van justitie zijn beslissing op het administratief beroep gebrekkig heeft gemotiveerd en onzorgvuldig heeft voorbereid. De officier van justitie heeft zich ten onrechte gebaseerd op de ambtsedige verklaring van de verbalisant, omdat deze in de onderhavige zaak niet aanwezig is. Daarom hadden de foto's bij de beoordeling van het beroep moeten worden gebruikt.
7. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 26 september 2015 om 16.20 uur op de Leenderweg thv perceel 175 Piuslaan- Leostraat te Eindhoven met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
8. De gemachtigde voert namens de betrokkene aan dat uit de verklaring van de verbalisant niet blijkt dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd. Door de verbalisant wordt niet verklaard dat het rode verkeerslicht is gepasseerd, maar dat slechts blijkt dat de radardetectie/lus is geactiveerd en dat het voertuig daarna verder is gereden. Voorts stelt de gemachtigde, onder verwijzing naar het arrest van het hof van 4 april 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2017:2855) dat er geen sprake is van een ambtsedige verklaring van de verbalisant, zodat aan de tekst in het zaakoverzicht geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend. Daarbij stelt de gemachtigde dat de foto's onbetrouwbaar zijn, doordat het onmogelijk is dat het tijdstip van beide foto's exact hetzelfde is, terwijl de intervaltijd groter is dan 1 seconde. 9. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
10. Zoals het hof in zijn arrest van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:2855 heeft overwogen, stelt de WAHV niet de eis dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt en kan aan het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven. Slechts brengt dit mee dat daaraan niet de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring toekomt. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant en/of een foto kan worden gebaseerd. 11. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt, naast de onder 6. vermelde datum, tijd, plaats en het kenteken van het voertuig, onder meer het volgende in:
“De overtreding is geautomatiseerd met roodlichtapparatuur met twee foto's digitaal / fotografisch vastgelegd.
Foto 1: Het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 2,1 seconden.
Foto 2: Circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden.”
12. Voorts bevinden zich twee foto's van de gedraging in het dossier. Op de eerste foto is te zien dat een voertuig met het kenteken [00-YY-YY] de stopstreep geheel is gepasseerd en dat het voertuig met de voorkant het verkeerslicht is gepasseerd, terwijl het verkeerslicht op dat moment 2,1 seconden rood licht uitstraalde. Op de tweede foto is te zien dat het voertuig het verkeerslicht geheel is gepasseerd en verder de kruising op is gereden. Op beide foto's is te zien dat het verkeerslicht rood licht uitstraalt.
13. De stelling van de gemachtigde dat niet blijkt dat de betrokkene niet is gestopt voor het verkeerslicht, wordt niet ondersteund door hetgeen blijkt uit de foto's van de gedraging. Uit het samenstel van de foto's en de daarbij behorende gegevens volgt dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd terwijl het rood licht uitstraalde.
14. De gemachtigde heeft nog aangevoerd dat de tijdsaanduiding op beide foto’s gelijk is, zodat aan de juistheid van de foto’s moet worden getwijfeld.
15. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft in dit verband ter zitting een e-mailbericht van het CJIB overgelegd. Hieruit blijkt - voor zover hier van belang - het volgende:
''Verklaring van de leverancier:
Beide foto's zijn niet in dezelfde seconde genomen, de intervaltijd tussen de foto's is 2,5 s. (het hof leest: seconde). Dit bleek overigens niet relevant voor deze vraag. De tijd op de eerste foto, de tweede foto en in het zaakbestand zijn identiek. Ik heb het even terug gezocht en dit is ingevoerd bij de implementatie en acceptatie van release 3.0 op 17-11-2014 t.g.v. WV036. Bij alle overtredingsfoto's sinds die datum zijn de tijd in het zaakbestand en de tijd op beide foto's gelijk.
De tijd van overtreding is de tijd uit het zaakbestand. Deze is gelijk aan de tijd die op beide foto's getoond wordt.''
16. Hoewel aan de gemachtigde kan worden toegegeven dat de informatie laat in het geding is gebracht en summier van aard is, is het hof van oordeel dat deze informatie in voldoende mate antwoord geeft op de vraag van de gemachtigde waarom de tijdstippen op beide foto's hetzelfde zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de foto's te twijfelen.
17. Het hof is met de gemachtigde van oordeel dat, gelet op hetgeen onder 10. is overwogen, in de beslissing van de officier van justitie ten onrechte wordt overwogen dat het dossier een ambtsedige verklaring van een verbalisant bevat. Aangezien dit niet kan leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie, zal het hof volstaan met deze vaststelling.
18. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
19. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift, het indienen van een nadere toelichting en het verschijnen ter zitting van het hof. Aan het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt per
1 januari 2018 € 501,-. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 626,25 (= 2,5 x € 501,- x 0,5).