ECLI:NL:GHARL:2018:2074

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
WAHV 200.180.887
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in verkeersboetezaak met betrekking tot overschrijding maximumsnelheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 5 oktober 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het administratief beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De gemachtigde stelde dat de gronden van het beroep tijdig waren ingediend, maar de kantonrechter oordeelde dat het verzuim niet binnen de gestelde termijn was hersteld.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de gemachtigde met een faxbevestiging kon aantonen dat de gronden tijdig waren ingediend. Hierdoor kwam het hof tot de conclusie dat de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd, en het hof verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 249,- opgelegd gekregen wegens overschrijding van de maximumsnelheid op de autosnelweg.

Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen. Het hof oordeelde dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet redelijkerwijs het belang van de betrokkene dienden, aangezien er geen onderbouwd verweer was gevoerd tegen de opgelegde sanctie en de gemachtigde niet bij de kantonrechter was verschenen. Het hof concludeerde dat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van een goede procesvoering en de noodzaak voor gemachtigden om hun verweer adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

WAHV 200.180.887
2 maart 2018
CJIB 181998392
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 5 oktober 2015
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] , [C] B.V.,
kantoorhoudende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het verzuim de gronden van het beroep op te geven aan de officier van justitie niet binnen de daartoe gestelde termijn is hersteld.
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt in hoger beroep dat de officier van justitie bij brief van 31 juli 2014 heeft verzocht om de gronden van het administratief beroep in te dienen. Per fax van 17 augustus 2014, verzonden op 18 augustus 2014, heeft de gemachtigde de gronden succesvol verstuurd. Een kopie van het originele verzendbewijs is overgelegd. Derhalve is het administratief beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het hof stelt vast dat bij brief van 31 juli 2014 de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene heeft bericht dat de gronden van het beroep ontbreken, dat er sprake is van verzuim en dat de gemachtigde de gelegenheid krijgt het verzuim te herstellen binnen vier weken na de dagtekening van de brief. De officier van justitie heeft het administratief beroep bij beslissing van 16 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzuim om de gronden van het beroep op te geven niet binnen de daartoe gestelde termijn is hersteld.
4. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de gemachtigde, met de door hem overgelegde faxbevestiging van 18 augustus 2014, op geloofwaardige wijze heeft aangetoond dat de gronden binnen de door de officier van justitie gestelde termijn zijn opgegeven.
5. Het voorgaande brengt mee dat de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en de kantonrechter het daartegen ingestelde beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Gelet hierop kunnen de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie niet in stand blijven. De overige bezwaren van de gemachtigde van de betrokkene tegen die beslissingen kunnen buiten bespreking blijven.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 249,- opgelegd ter zake van “Overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 28 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 30 mei 2014 om 19.06 uur op de autosnelweg A2 links (de handhavingsborden stonden bij hmp 38.6 links) te Abcoude met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
7. De gemachtigde ontkent dat de gedraging is verricht. De betrokkene, noch zijn auto, is op de in de beschikking genoemde dag op dat traject geweest. Wellicht is het kenteken verkeerd afgelezen. Mocht de betrokkene wel in de buurt van de in de beschikking genoemde plaats geweest zijn, dan heeft de betrokkene zich volgens zijn kilometerteller en gps keurig aan de toegestane maximum snelheid gehouden. Daarnaast wordt de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting betwist.
8. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 133 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 128 km per uur.
Toegestane snelheid : 100 km per uur.
Overschrijding met : 28 km per uur. ”
10. Voorts bevat het dossier een foto van de gedraging en een foto met een vergroting van het kenteken van het voertuig van de betrokkene. De gegevens onderaan de foto komen overeen met de door de verbalisant vermelde gegevens in het zaakoverzicht.
11. Het hof ziet in hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De enkele betwisting van de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting is daartoe onvoldoende. Nu de gemachtigde dit betrouwbaarheidsverweer niet heeft onderbouwd, ziet het hof geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen naar de betrouwbaarheid van de meting en de gebruikte meetapparatuur. Ook de stelling van de gemachtigde dat de betrokkene niet te hard kan hebben gereden omdat hij zich volgens zijn gps en kilometerteller aan de toegestane maximum snelheid hield, levert geen reden op om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de maximumsnelheid met het voertuig van de betrokkene is overschreden.
12. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
13. Omdat de beslissingen van de kantonrechter en van de officier van justitie worden vernietigd, is de vraag aan de orde of termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek om de door de betrokkene gemaakte kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Het hof kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het hoger beroep, het beroep bij de kantonrechter en het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
14. In deze zaak heeft de gemachtigde in een aanvulling op het administratief beroepschrift eerst ontkend dat de betrokkene en diens auto op de pleeglocatie aanwezig waren. Vervolgens heeft hij gesteld dat de betrokkene mogelijk in de berm allerlei meetapparatuur heeft zien staan die heel goed de betreffende controleapparatuur zou kunnen zijn en dat de betrokkene de maximumsnelheid niet heeft overschreden. Verder heeft hij in geen enkel stadium van de beroepsprocedures op enigerlei wijze onderbouwd verweer gevoerd tegen de opgelegde sanctie. Evenmin is de gemachtigde bij de kantonrechter verschenen om het beroep toe te lichten, noch heeft hij in hoger beroep verzocht te worden gehoord. De gemachtigde heeft in iedere afzonderlijke procedure (eerst) een beroepschrift zonder gronden ingediend en pas in hoger beroep heeft hij een afschrift overgelegd van de verzending per fax van de gronden van het administratief beroep. Het hof is van oordeel dat de wijze waarop de gemachtigde in dit geval heeft geprocedeerd niet redelijkerwijs geacht kan worden het belang van de betrokkene te dienen. Dit belang was immers gelegen in het aanvechten van de opgelegde sanctie. Ook bij een uiterst terughoudende toetsing kunnen de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden niet redelijkerwijs geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Gelet op de aard en de inhoud van de bestreden beslissingen, de strekking van de in administratief beroep later alsnog ingediende gronden tegen de oplegging van de administratieve sanctie, valt niet redelijkerwijs in te zien waarom de gemachtigde in geen enkele fase van de procedure een beroepschrift heeft ingediend dat was voorzien van gronden. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarom zal het hof het verzoek tot vergoeding van proceskosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.