ECLI:NL:GHARL:2018:2268

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
WAHV 200.190.664
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor parkeren op gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige kaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 20 april 2016 een administratieve sanctie had opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder een geldige gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar in het voertuig. De betrokkene had een geldige gehandicaptenparkeerkaart, maar deze was ten tijde van de gedraging niet zichtbaar. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot € 185,-. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij niet was opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter en daarom niet is verschenen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de oproeping voor de zitting van de kantonrechter aan het juiste adres was verzonden, maar dat er geen bewijs was dat de oproeping daadwerkelijk was ontvangen door de betrokkene. Dit leidde tot de conclusie dat de betrokkene niet behoorlijk was opgeroepen, wat in strijd is met artikel 12, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordeeld.

De betrokkene heeft aangevoerd dat de gehandicaptenparkeerkaart wel zichtbaar was, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende was om vast te stellen dat de kaart niet zichtbaar was. De advocaat-generaal heeft voorgesteld de sanctie te matigen tot € 30,-, wat het hof heeft gevolgd. Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de sanctie vastgesteld op € 30,-, met een restitutie van een deel van het eerder betaalde bedrag aan de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.190.664
8 maart 2018
CJIB 188935616
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 20 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 185,-.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De betrokkene voert in hoger beroep - onder meer - aan dat zij niet is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Om die reden is zij niet verschenen op die zitting.
2. Artikel 12, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om (...) op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen."
3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een aan de betrokkene gerichte oproeping op het adres " [a-straat 1] , [A] " voor de zitting van de kantonrechter op 6 april 2016. Nu dit hetzelfde adres is als het in het hoger beroepschrift van de betrokkene vermelde adres, gaat het hof ervan uit dat de oproeping voor de zitting van de kantonrechter aan het juiste adres van de betrokkene was geadresseerd. Echter, niet blijkt uit een stempel, aantekening of anderszins, dat de oproeping daadwerkelijk aan de betrokkene is toegezonden. Gelet hierop en mede in het licht van het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie bij de rechtbank, kan niet worden vastgesteld dat de betrokkene behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Aldus is gehandeld in strijd met artikel 12, eerste lid, Wahv. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter om die reden vernietigen. Het hof zal vervolgens het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats anders dan met motorvoertuig op meer dan 2 wielen met geldige gehandicaptenparkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 29 maart 2015 om
15:21uur op de Valeriusrondeel ter hoogte van nummer 277 te Capelle aan den IJssel met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
5. De betrokkene voert aan dat de invalidekaart, het hof leest gehandicaptenparkeerkaart, wel degelijk links achter de voorruit was geplaatst ten tijde van het parkeren op de gehandicaptenparkeerplaats. De kaart wordt daar nimmer weggehaald door de betrokkene of haar echtgenoot. De betrokkene geeft aan in een onmogelijke bewijspositie te zijn gebracht daar zij thans niet meer kan aantonen dat de gehandicaptenparkeerkaart ten tijde van de onderhavige gedraging zichtbaar achter de voorruit lag. Bovendien trekt de betrokkene in twijfel of de door de verbalisant in het dossier gevoegde foto's haar voertuig betreffen en werpt ze op dat de foto's niet het totale interieur van het voertuig laten zien zodat uit deze foto's niet kan worden afgeleid dat de gehandicaptenparkeerkaart ontbrak.
6. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht houdt
- onder meer - het volgende in: "Ik, verbalisant, zag dat het betreffende voertuig geparkeerd stond op een gehandicaptenparkeerplaats. Ik zag dat bord E6 hier van toepassing was en ik zag dat er op het betreffende parkeervak een groot wit kruis was aangebracht. Ik zag dat het betreffende voertuig niet was voorzien van een gehandicaptenparkeerkaart. Door mij, verbalisant, is een waarnemingstijd van ongeveer tien minuten in acht genomen. Gedurende deze tijd heb ik, verbalisant, geen laad -en losactiviteiten waargenomen."
7. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat er geen geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar aanwezig was. De enkele stelling van de betrokkene dat zij de kaart wel zichtbaar had neergelegd en dat dit altijd het geval is, is daartoe onvoldoende. Nu de betrokkene verder geen voor haar zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Derhalve is de sanctie terecht opgelegd. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er redenen zijn om het bedrag van de sanctie te matigen.
8. De betrokkene heeft eerder in de procedure een afschrift van de gehandicapten-parkeerkaart overgelegd, die toebehoort aan haar echtgenoot. Het hof stelt vast dat deze kaart op naam staat van [B] en een vervaldatum heeft van 16 november 2015. Voorts bevat de kaart een afbeelding van een manspersoon en is met hoofdletter P aangegeven dat het een gehandicapte passagier betreft.
9. De advocaat-generaal heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat aannemelijk is geworden dat de betrokkene over een geldige gehandicaptenparkeerkaart beschikte ten tijde van de gedraging en heeft voorgesteld de sanctie te matigen tot een bedrag van € 30,-. De betrokkene heeft niet meer gereageerd op het verweerschrift van de advocaat-generaal. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de betrokkene uit te nodigen voor een zitting.
10. Het hof zal de advocaat-generaal volgen in diens voorstel en het bedrag van de sanctie matigen tot € 30,-. Naar het oordeel van het hof is er met voornoemde matiging voldoende rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de gedraging is begaan. Het hof ziet daarom geen aanleiding om over te gaan tot een verdergaande matiging of achterwege laten van het sanctiebedrag.
11. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en met gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep het bedrag van de sanctie in de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking zal wijzigen in
€ 30,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond;
wijzigt voornoemde beslissing van de officier van justitie alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 188935616 de administratieve sanctie is opgelegd, in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt vastgesteld op € 30,-;
bepaalt dat een deel van hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 Wahv tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € 340,- aan haar wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.