In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 20 april 2016 een administratieve sanctie had opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder een geldige gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar in het voertuig. De betrokkene had een geldige gehandicaptenparkeerkaart, maar deze was ten tijde van de gedraging niet zichtbaar. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot € 185,-. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij niet was opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter en daarom niet is verschenen.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de oproeping voor de zitting van de kantonrechter aan het juiste adres was verzonden, maar dat er geen bewijs was dat de oproeping daadwerkelijk was ontvangen door de betrokkene. Dit leidde tot de conclusie dat de betrokkene niet behoorlijk was opgeroepen, wat in strijd is met artikel 12, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordeeld.
De betrokkene heeft aangevoerd dat de gehandicaptenparkeerkaart wel zichtbaar was, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende was om vast te stellen dat de kaart niet zichtbaar was. De advocaat-generaal heeft voorgesteld de sanctie te matigen tot € 30,-, wat het hof heeft gevolgd. Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de sanctie vastgesteld op € 30,-, met een restitutie van een deel van het eerder betaalde bedrag aan de betrokkene.