ECLI:NL:GHARL:2018:2273

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
WAHV 200.155.506
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Anjewierden
  • M. Van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake kostenvergoeding na overlijden betrokkene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 4 september 2014 een verzoek om kostenvergoeding had afgewezen. De betrokkene, die op 20 oktober 2013 is overleden, had een verzoek ingediend bij de officier van justitie, maar deze had het verzoek afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de inleidende beschikking onrechtmatig was ingetrokken, wat leidde tot het indienen van beroep bij de kantonrechter. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had afgezien van het houden van een zitting en vernietigde de beslissing van de kantonrechter. Het hof beoordeelde vervolgens het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, die het verzoek om kostenvergoeding had afgewezen. Het hof concludeerde dat de afwijzing van de kostenvergoeding niet te wijten was aan een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan, maar aan het overlijden van de betrokkene. Het hof oordeelde dat de officier van justitie op juiste gronden tot de ongegrondverklaring van het beroep was gekomen. Desondanks werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 501,-.

Uitspraak

WAHV 200.155.506
8 maart 2018
CJIB 169621371
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 4 september 2014
betreffende
[A] , rechtsopvolger onder algemene titel (hierna te noemen: erfgenaam) van wijlen [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gewoond hebbende te [B] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [C] ,
kantoorhoudende te [D] .

De tussenarresten

De inhoud van de tussenarresten van 23 augustus 2016 en 17 juni 2016 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het tussenarrest van het hof van 23 augustus 2016 is de gemachtigde van de betrokkene uitgenodigd om ter zitting van het hof te verschijnen.
De gemachtigde heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en voorts de gronden van het beroep schriftelijk toegelicht.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 november 2016. Namens de betrokkene is niemand verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [E] .
Ter zitting heeft het hof het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde de gemachtigde van de advocaat-generaal gelegenheid te bieden het door de gemachtigde bij schrijven van 31 oktober 2016 overgelegde afschrift van de beslissing van de officier van justitie d.d. 28 november 2013 te bestuderen en daarop te reageren.
De gemachtigde van de advocaat-generaal heeft hij schrijven d.d. 13 december 2016 zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Bij brieven van 16 december 2016 heeft de griffier van het hof de gemachtigde van de betrokkene geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure en de gemachtigde van de betrokkene in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De gemachtigde van de betrokkene heeft een reactie gegeven op de aanvullende informatie.

Beoordeling

1. Gelet op de inhoud van het tussenarrest, waarin is overwogen dat de kantonrechter ten onrechte heeft afgezien van het houden van een zitting, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen. Gelet hierop zal het hof het bij de kantonrechter ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
2. Het geschil beperkt zich tot de afwijzing door de officier van justitie van het namens de betrokkene ingediende verzoek tot vergoeding van kosten, gemaakt in de fase van het administratief beroep.
3. De gemachtigde voert aan dat de officier van justitie ten onrechte het verzoek tot vergoeding van kosten heeft afgewezen. Hiertoe voert de gemachtigde aan dat de inleidende beschikking gelet op de motivering van het beroep d.d. 21 juni 2013 wegens onrechtmatigheid is ingetrokken. Voorts is de beslissing op het administratief beroep onrechtmatig. De betrokkene is overleden op 20 oktober 2013. De beslissing van de officier van justitie dateert van 28 november 2013. Nu de officier van justitie de beschikking had over de GBA-gegevens van de betrokkene, had hij kunnen zien dat de betrokkene overleden was en had hij een andere beslissing moeten nemen. Doordat de officier van justitie de verkeerde beslissing heeft genomen, heeft de gemachtigde beroep bij de kantonrechter moeten instellen.
4. Vergoeding van kosten in de fase van het administratief beroep vindt ingevolge het tweede lid van artikel 7:28 Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend plaats indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5. Uit de stukken blijkt het volgende.
Bij beslissing van 2 juli 2013 heeft de officier van justitie het verzoek om kostenvergoeding afgewezen. Gelet op het zaakoverzicht en het door de gemachtigde van de betrokkene overgelegde afschrift van de beslissing van de officier van justitie stelt het hof vast dat de beslissing van de officier van justitie op het beroep tegen de inleidende beschikking uiteindelijk is verzonden op 28 november 2013. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 7 augustus 2013 heeft de gemachtigde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ingesteld. Eerst bij schrijven van 24 december 2013 heeft de gemachtigde medegedeeld dat de betrokkene op 20 oktober 2013 is overleden.
6. Zoals het hof heeft overwogen in voornoemd tussenarrest, heeft de officier van justitie bij brief van 21 februari 2014 aan de gemachtigde medegedeeld dat hij heeft besloten om de beschikking alsnog te vernietigen.
De beslissing van de officier van justitie houdt het volgende in:
''Ik heb het dossier nogmaals bestudeerd en heb besloten de beschikking alsnog te vernietigen. Dit betekent dat u de boete niet hoeft te betalen.''
7. De officier van justitie heeft eveneens bij brief van 21 februari 2014 aan de gemachtigde medegedeeld dat het verzoek om kostenvergoeding wordt afgewezen.
De beslissing van de officier van justitie houdt in dit verband het volgende in:
''De beschikking is weliswaar vernietigd maar het besluit is niet te wijten aan onrechtmatigheid van het bestuursorgaan maar aan het feit dat betrokkene is overleden. Ik verwijs naar artikel 7:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht.''
8. Het hof overweegt dat de officier van justitie eerst op 24 december 2013, naar aanleiding van het schrijven van de gemachtigde, op de hoogte was van het overlijden van de betrokkene. Gelet hierop is de officier van justitie destijds op juiste gronden tot de ongegrondverklaring van het beroep tegen de inleidende beschikking gekomen. De enkele omstandigheid dat de officier van justitie toegang heeft tot het GBA-register schept niet de verplichting om dat - zonder aanleiding daarvoor - in zaken als de onderhavige te raadplegen.
Het hof is derhalve van oordeel dat hieruit volgt dat de inleidende beschikking en de beslissing van de officier van justitie niet zijn vernietigd wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek tot vergoeding van kosten in de fase van het administratief beroep dient derhalve te worden afgewezen.
9. Nu het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen is er aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van de betrokkene in de procedures van het hoger beroep en het beroep bij de kantonrechter. De vergoeding van kosten is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair per proceshandeling vastgesteld. De gemachtigde van de betrokkene heeft voor zover thans van belang de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het hoger beroepschrift bij het hof, het indienen van een nadere toelichting op het beroep en het geven van schriftelijke inlichtingen na het tussenarrest. Blijkens de Bijlage bij het Besluit moet aan het indienen van het beroepschrift bij het hof één punt worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting dan wel het geven van schriftelijke inlichtingen na het tussenarrest een half punt. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 501,- (= 2 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, voor zover het de afwijzing van het verzoek om proceskosten betreft, ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 501,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.