ECLI:NL:GHARL:2018:2314

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
200.221.170/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming curator in geval van ondercuratelestelling met verstoorde familieverhoudingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een curator voor een 82-jarige man, betrokkene, die onder curatele is gesteld. De dochter van betrokkene, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van haar broer, zoon [verweerder], tot curator. De dochter heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en haarzelf tot curator te benoemen, dan wel een onafhankelijke curator aan te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de dochter ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld na kennisname van de beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat betrokkene langdurige hulp en bescherming nodig heeft. De discussie betreft enkel wie als curator moet worden benoemd. Het hof heeft overwogen dat de voorkeur van betrokkene, die een vertrouwensband heeft met zoon [verweerder], moet worden gerespecteerd. De dochter woont in Engeland en heeft minder frequent contact met haar vader, wat haar minder geschikt maakt als curator. Het hof heeft geconcludeerd dat de benoeming van zoon [verweerder] in het belang van betrokkene is, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de kinderen en de noodzaak voor een curator die goed op de hoogte is van de situatie van betrokkene.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle en C. Koopman, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.170/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5703639 VC VERZ 17-16)
beschikking van 6 maart 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] (Engeland),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de dochter,
advocaat: mr. J. Scholtens te Stadskanaal,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: zoon [verweerder] ,
advocaat: mr. A.L. van Onna te Franeker.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: betrokkene of de vader.

2.[C] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: zoon [C] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 augustus 2017;
- het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2017, ingekomen op 6 september 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van betrokkene van 27 januari 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2018 plaatsgevonden. De dochter en zoon [verweerder] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Verder is zoon [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1935 te [B] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 7 februari 2017, heeft zoon [verweerder] de ondercuratelestelling verzocht van betrokkene en daarbij aangegeven zelf als curator te willen worden benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 7 maart 2017 betrokkene onder curatele gesteld wegens zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand en zoon [verweerder] tot curator benoemd.
4.2
De dochter is hiertegen met twee grieven in hoger beroep gekomen. De eerste grief ziet op de noodzaak tot ondercuratelestelling en de tweede grief op de persoon van de curator. De dochter verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen, subsidiair de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de benoeming van zoon [verweerder] tot curator betreft en te bepalen dat de dochter tot curator wordt benoemd, meer subsidiair de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de benoeming van zoon [verweerder] tot curator betreft en te bepalen dat een onafhankelijk door het hof te benoemen persoon tot curator wordt benoemd. Ter zitting van het hof heeft de dochter haar verzoek in hoger beroep ingetrokken voor wat betreft de ondercuratelestelling van betrokkene.
4.3
Zoon [verweerder] voert verweer en hij verzoekt het hof om de dochter niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven en verzoeken van de dochter af te wijzen, dan wel ongegrond te verklaren, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, alsmede met veroordeling van de dochter in de kosten van beide instanties.

5.De ontvankelijkheid

Artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat hoger beroep door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet worden ingesteld binnen drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak, en door de andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Aan de dochter heeft geen betekening van de bestreden beschikking plaatsgevonden. Op 12 mei 2017 is de dochter tijdens een bezoek aan betrokkene bekend geworden met de bestreden beschikking, waarna zij binnen drie maanden, te weten op 10 augustus 2017, hoger beroep heeft ingesteld. De dochter is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.

6.De motivering van de beslissing

6.1
Het hof stelt vast dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat betrokkene gelet op zijn lichamelijke en geestelijke toestand aangewezen is op langdurige hulp, begeleiding en bescherming in de vorm van een ondercuratelestelling. Partijen twisten uitsluitend nog over de vraag wie tot curator van betrokkene dient te worden benoemd.
6.2
Op grond van artikel 1:383 lid 2 en lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt de rechter bij de benoeming van de curator de uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot curator benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot curator benoemd.
6.3
Partijen zijn het erover eens dat betrokkene niet in staat is om ter zitting te verschijnen. Het hof acht het ook niet aangewezen om betrokkene te bezoeken en in zijn eigen omgeving te horen aangezien zijn cognitieve vermogens zeer beperkt zijn en met name de vastgestelde dementie van betrokkene te ver gevorderd is om de onderhavige situatie te begrijpen. Dit blijkt onder meer uit het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) indicatiebesluit VVPG
van 29 mei 2017, de medische informatie afkomstig van huisartsen [D] , een verslag afkomstig van het [E] ziekenhuis en uit het (periodieke) zorgplan van thuiszorgorganisatie [F] . Voor het hof staat hiermee afdoende vast dat een gesprek met betrokkene voor hem onnodig belastend zal zijn en geen toegevoegde waarde zal hebben nu hij zijn mening niet kenbaar kan maken, zodat het hof hiervan af ziet.
6.4
Het hof acht het niet het belang van betrokkene om een andere curator te benoemen dan de kantonrechter heeft gedaan en overweegt daartoe als volgt. Zoon [verweerder] heeft frequent contact met betrokkene, is goed op de hoogte van zijn (gezondheids-)situatie en hij lijkt goed in staat te zijn in te schatten wat betrokkene nodig heeft om daarin vervolgens beslissingen te nemen. Uit niets blijkt dat zoon [verweerder] zijn taken als curator de afgelopen tijd niet naar behoren heeft verricht. De dochter daarentegen is woonachtig in Engeland en heeft ter zitting van het hof aangegeven de vader één à twee keer per jaar te bezoeken. Deze (feitelijke) afstand brengt met zich dat zij minder frequent contact heeft met de vader dan zoon [verweerder] en (hierdoor) minder goed op de hoogte is van de actuele stand van zaken met betrekking tot de vader. Gelet op deze praktische beperkingen acht het hof de dochter derhalve minder geschikt als curator van betrokkene en zal het hof haar verzoek om die reden dan ook afwijzen.
6.5
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de dochter om een onafhankelijke curator voor de vader te benoemen oordeelt het hof als volgt. Voor het hof is duidelijk dat er in onderhavige zaak sprake is van ernstig verstoorde verhoudingen tussen zoon [verweerder] en zoon [C] enerzijds en de dochter anderzijds, waarbij veel wantrouwen naar elkaar bestaat en er een gebrek is aan communicatie. Deze verstoorde verhouding betreft echter uitsluitend de relatie tussen de kinderen van betrokkene onderling, en vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende reden om een onafhankelijke curator te benoemen. Het wettelijk uitgangspunt is immers de voorkeur van betrokkene en/of een curator afkomstig uit de familiekring die dichtbij betrokkene staat.
Tussen betrokkene en zoon [verweerder] bestaat een vertrouwensband en dat gegeven geniet de voorkeur boven een onafhankelijke derde partij. Daarnaast is uit de medische stukken en de verklaringen van de kinderen van betrokkene ter zitting gebleken dat betrokkene, een
82-jarige man, mensenschuw en zeer wantrouwend is, en dat er in het kader daarvan zelfs een “benaderplan” is opgesteld. Te verwachten is dan ook dat een voor betrokkene onbekende derde geen, dan wel zeer moeizaam toegang zal kunnen krijgen tot betrokkene en ontregelend zou kunnen werken. Het hof oordeelt dan ook dat de benoeming van de huidige curator, zoon [verweerder] , gelet op het vorenstaande, het meest in het belang van betrokkene is. Het door de dochter gedane beroep op een eerdere uitspraak van dit hof van 10 november 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:8535) waarin wel een onafhankelijk bewindvoerder/mentor werd benoemd leidt niet tot een ander oordeel, onder meer omdat in die zaak -anders dan in de onderhavige- niet vast stond dat de verzoekster in staat was om in de complexe familieverhoudingen haar taken naar behoren uit te voeren. Nu er ook overigens geen gegronde redenen zijn gebleken die zich verzetten tegen de benoeming tot curator van zoon [verweerder] zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De slotsom

7.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief van de dochter en zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
7.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Het verzoek van zoon [verweerder] om de dochter te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties wordt afgewezen.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 maart 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle en C. Koopman, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 6 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.