ECLI:NL:GHARL:2018:2315

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
200.222.688/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag van ouders over minderjarige na langdurige communicatieproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De ouders, de moeder en de vader, zijn sinds 2004 gescheiden en hebben een langdurige en problematische communicatie gehad, die heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de minderjarige sinds 2009. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Arnold, verzocht het hof om het gezamenlijk gezag in stand te houden, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Zee, en de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI) verzochten om het gezag aan de vader toe te kennen.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen concreet zicht is op verbetering van de communicatie tussen de ouders en dat de minderjarige klem zit tussen hen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet haalbaar was en dat wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk was. Het hof heeft deze beoordeling bevestigd, waarbij het heeft opgemerkt dat de ondertoezichtstelling niet bedoeld is om het gezamenlijk gezag in stand te houden. De ouders hebben in het verleden verschillende trajecten doorlopen om hun communicatie te verbeteren, maar deze pogingen hebben niet geleid tot de gewenste resultaten.

De beslissing van het hof houdt in dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige wordt beëindigd en dat de vader voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag. Het hof benadrukt dat de moeder, ondanks het ontbreken van gezag, altijd de moeder van de minderjarige zal blijven en dat het belangrijk is dat de minderjarige onbelast contact met haar kan blijven houden. Het hoger beroep van de moeder is afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.688/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/151450 / FA RK 16-1545)
beschikking van 6 maart 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Arnold te Leek,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H. van der Zee te Leeuwarden,
alsmede
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 5 september 2017;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- het verweerschrift van de vader met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 13 september 2017
waarin desgevraagd is aangegeven dat er geen nadere rapporten zijn;
- een journaalbericht namens mr. Arnold van 19 september 2017 met productie(s).
2.2
De hierna genoemde minderjarige [de minderjarige] is door het hof in de gelegenheid gesteld zijn mening over de zaak te geven. [de minderjarige] heeft aangegeven niet op de zitting te willen komen, maar heeft op het ‘formulier bij kindgesprek’ en met een brief van 12 januari 2018 zijn mening kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen met hun advocaten en namens de GI [C] (juriste) en mw. [D] (jeugdbeschermer).

3.De feiten

3.1
Uit de relatie die de vader en de moeder tot eind 2005 met elkaar hebben gehad is [in]
2004 de inmiddels dertienjarige [de minderjarige] geboren.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 28 oktober 2009 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (voorheen BJZ). De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van 6 oktober 2017 verlengd tot 28 april 2018.
3.3
De ouders waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vader voortaan alleen is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] in stand te laten.
4.3
De GI verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.4
De vader heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt het eenhoofdig gezag in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid5.1 Voor zover de GI heeft aangevoerd dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat haar grieven zich alleen tegen de overwegingen keren en niet tegen het dictum in de bestreden beschikking, berust dat naar het oordeel van het hof op een onjuiste lezing van het beroepschrift. Het beroepschrift voldoet naar het oordeel van het hof aan de daaraan gestelde eisen (artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en het hof ziet geen beletselen om het verzoek van de moeder en de gronden waarop dat berust, inhoudelijk te beoordelen.
Ten aanzien van het geschil
5.2
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het ouderlijk gezag omvat op grond van artikel 1:247 BW de plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding wordt mede verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Het ouderlijk gezag brengt naast bevoegdheden ook verplichtingen met zich mee. De bevoegdheden zijn gegeven om in het belang van het kind belangrijke beslissingen te kunnen nemen over zaken als de schoolkeuze, medische behandelingen, levensbeschouwelijke aangelegenheden en vrijetijdsbesteding. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen. Voor gezamenlijk gezag is dan ook vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn om vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel op een wijze die niet belastend is voor het kind en die zijn (emotionele en fysieke) veiligheid niet in gevaar brengt zodat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.4
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Daarvoor moeten de communicatieproblemen tussen de ouders zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind bij gezamenlijk gezag van de ouders klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het 'klemcriterium' is voldaan.
5.5
De moeder kan zich niet vinden in de beoordeling van de rechtbank. De drie grieven in het beroepschrift keren zich in het bijzonder tegen de overwegingen van de rechtbank dat niet is te verwachten dat binnen afzienbare termijn verbetering zal komen (grief 1), dat de uitoefening van gezamenlijk gezag niet haalbaar is (grief 2) en dat wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is (grief 3). Ter onderbouwing is onder meer opgemerkt dat er vooruitgang is in de onderlinge communicatie tussen de ouders mede gelet op het gestelde in de eindbrief van Jeugdhulp Friesland van 24 juli 2017.
5.6
De vader en de GI hebben de grieven gemotiveerd betwist en zijn het eens met de beoordeling van de rechtbank. Zij hebben daartoe onder meer opgemerkt dat het na het traject [E] ( [E] ) dat de ouders in de periode januari t/m juli 2017 hebben gevolgd bij Jeugdhulp Friesland al vrij snel weer is misgegaan.
5.7 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan het hof zich vinden in de beoordeling van de rechtbank. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht overweegt het hof nog het volgende. Uit de stukken blijkt dat er sprake is van hardnekkige problematiek tussen de ouders en 'echtscheidingsstrijd' die al speelt sinds 2006. Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat de situatie tussen de ouders inmiddels is verbeterd en dat daar althans zicht op bestaat, volgt het hof dat niet. Weliswaar lijkt er een korte verbetering plaats te hebben gevonden rondom het traject bij Jeugdhulp Friesland, maar de ouders hebben die stijgende lijn niet vast kunnen houden. Vast staat in dit verband onder meer dat zich medio oktober 2017 nog een incident heeft voorgedaan waarbij de moeder [de minderjarige] buiten de omgangsregeling om tijdens afwezigheid van de vader heeft opgehaald en meegenomen naar [A] zonder vooroverleg met de vader, waarbij zij hem niet uit eigen beweging terug heeft willen brengen. De politie is er vervolgens aan te pas moeten komen om [de minderjarige] weer terug naar de met het gezag belaste vader te laten keren. De GI heeft voorts onder meer toegelicht dat de moeder tegen de afspraken in haar partner mee heeft genomen naar de kennismaking bij de nieuwe school van [de minderjarige] en dat zij tijdens een oudergesprek, dat plaatsvond nadat het [E] -traject was afgerond, onnodig het gesprek liet gaan over de informatieverstrekking aan haar waardoor de schoolprestaties van [de minderjarige] niet aan bod kwamen. Uit deze voorvallen blijkt dat het de ouders, in dit geval met name de moeder, niet altijd lukt om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen bij het handelen. De vader heeft ongetwijfeld ook zijn aandeel in de problematiek maar hij lijkt meer dan de moeder bereid de andere ouder te betrekken bij [de minderjarige] . De GI twijfelt er ook niet aan dat de vader dat zal blijven doen.
5.8
Evenals de rechtbank vindt het hof voldoende gebleken dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders en dat er geen concreet zicht meer is op voldoende verbetering. Namens de GI is in dit verband ter zitting toegelicht dat er sinds de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] in 2009 veel is geprobeerd en geïnvesteerd om de ouders te helpen hun onderlinge communicatie te verbeteren. Uiteindelijk heeft de GI echter moeten concluderen dat de huidige situatie, waarin het gezag bij de vader ligt en de minderjarige een omgangsregeling heeft met de moeder, bezien vanuit het belang van [de minderjarige] het hoogst haalbare is. De GI zal daarom naar eigen zeggen geen verdere verlenging van de ondertoezichtstelling vragen. Het hof voegt hieraan toe dat de maatregel van ondertoezichtstelling niet is bedoeld om enkel het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te kunnen houden.
5.9
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht overwogen dat [de minderjarige] niet langer dient te wachten op verbetering. [de minderjarige] zit inmiddels in de pubertijd en heeft last van de strubbelingen tussen de ouders. Dat blijkt mede uit de brieven die hij het hof heeft gestuurd waarin hij eerst zijn mening gaf en die later weer terugnam omdat hij niet wilde kiezen. Hij wordt heen en weer geslingerd. Ook ter zitting van het hof was de gebrekkige communicatie tussen de ouders en het onderling wantrouwen nog merkbaar aanwezig. Herstel van het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] zal naar het oordeel van het hof tot gevolg hebben dat [de minderjarige] nog meer klem zal raken tussen de ouders. Het is nu zaak dat [de minderjarige] rust krijgt om zich te kunnen richten op zijn ontwikkelingstaken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vader de aangewezen persoon is om het eenhoofdig gezag uit te oefenen.
5.1
Het hof wenst ten slotte nog op te merken dat de moeder, ook zonder gezag, de moeder van [de minderjarige] is en blijft. Het is in zijn belang dat de moeder haar gevoel, zoals zij dat ter zitting heeft verwoord, geen moeder te zijn als zij geen gezag heeft, een plek probeert te geven, zodat [de minderjarige] onbelast contact met haar kan blijven houden en -zoals hij dat zelf heeft uitgesproken- gewoon van beide ouders kan houden.
5.11
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de moeder faalt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
7 juni 2017 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, J.G. Idsardi en C. Koopman, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier en is op 6 maart 2018 in het openbaar uitgesproken.