ECLI:NL:GHARL:2018:2396

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
200.199.601/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake sanering van schulden en ontwikkeling bedrijfsplan met betwiste loonstelling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van De Haan Directie en Management B.V. en Wijnjewoude Beheer B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de sanering van schulden van de geïntimeerde, die in het verleden een eenmansbedrijf heeft geëxploiteerd en met aanzienlijke schulden kampt. De appellant, [appellant1], heeft zich in 2009 bereid verklaard om de schulden van de geïntimeerde te saneren, maar de vraag is of er sprake was van een vriendendienst of een overeenkomst met een financiële vergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de stellingen van de eiser over een overeengekomen loon niet aannemelijk zijn geworden. De rechtbank had eerder de vordering van de geïntimeerde grotendeels toegewezen, waarbij de appellanten hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 43.381,72. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten in de proceskosten veroordeeld. De zaak illustreert de complexiteit van mondelinge afspraken en de noodzaak van schriftelijke overeenkomsten in zakelijke relaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.199.601/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/143850/ HA ZA 13-255)
arrest van 13 maart 2018
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant1],

2. De Haan Directie en Management B.V.,

gevestigd te Groningen,
hierna:
De Haan Directie en Management,

3. [appellant3] Wijnjewoude Beheer B.V.,

gevestigd te [A] ,
hierna:
[appellant3] Wijnjewoude Beheer,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. A. Wiersma, kantoorhoudend te Stadskanaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 23 april 2014, 2 juli 2014, 4 maart 2015 en 20 april 2016 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 juli 2016,
- de memorie van grieven (met producties),
- de akte van depot van 19 december 2016,
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van 9 mei 2017 en een antwoordakte van 6 juni 2017.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] c.s. vorderen in het hoger beroep kort gezegd vernietiging van de vonnissen van 4 maart 2015 en 20 april 2016, onder niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] , althans afwijzing van zijn vorderingen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals die zijn beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.22 van het vonnis van 4 maart 2015. Daarmee staat het volgende vast.
3.1.1
[geïntimeerde] heeft meerdere kleinschalige eenmansbedrijven geëxploiteerd met betrekking tot handel in brocante, designmeubelen en kachels. Hij exploiteert nu een eenmansbedrijf in [D] en handelt onder meer in kachels.
3.1.2
De Haan Directie en Management is een vennootschap die zich bezighoudt met dienstverlening op het gebied van fusie en overname van bedrijven en met financiële dienstverlening in algemene zin. Enig aandeelhouder van deze vennootschap is [appellant3] Wijnjewoude Beheer. [appellant1] is enig bestuurder van beide vennootschappen en enig aandeelhouder van de vennootschap [appellant3] Wijnjewoude Beheer.
3.1.3
[geïntimeerde] en [appellant1] zijn in 2003 bevriend geraakt. Rond die tijd dreef [geïntimeerde] een eenmansbedrijf in [A] . Door slechte bedrijfsresultaten was hij genoodzaakt de bedrijfsvoering te staken. Hij beleef achter met een aanzienlijke schuldenlast, waaronder achterstallige huurtermijnen. In verband met dat laatste heeft [appellant1] zich indertijd voor [geïntimeerde] ingezet voor bemiddeling met de verhuurder.
3.1.4
[geïntimeerde] slaagde er in de jaren 2003 tot 2009 niet in om van zijn schuldenlast af te komen. Medio 2009 kampte hij met een totale schuld van ongeveer € 38.000,-. Rond oktober 2009 heeft hij met [appellant1] mondeling afgesproken dat [appellant1] zich ervoor zou inzetten de bestaande schulden van [geïntimeerde] te saneren, althans dat hij betalingsregelingen zou treffen met de schuldeisers. In dat kader heeft [geïntimeerde] [appellant1] in een e-mail van 15 oktober 2009 een overzicht van zijn schulden gestuurd. Het ging om de volgende schulden.
- gemeente Hardenberg € 18.000,-
- IB-groep Groningen € 5.500,-
- Menzis ziektekostenverzekering
1.500,-
- Gouden Gids € 1.200,-
- Centraal Justitieel Incassobureau € 1.000,-
- V.O.F. Drieweg
11.000,-.
3.1.5
In de periode van november 2009 tot juni 2010 heeft [geïntimeerde] e-mails naar [appellant1] gezonden, waarin hij onder meer zijn zorgen uitsprak over zijn schulden en bij [appellant1] informeerde naar de stand van zaken met betrekking tot de schuldeisers. Ook maakte [geïntimeerde] melding van een aanzienlijke door hem te ontvangen geldsom als voorschot op zijn erfenis, in verband met de verkoop van het woonhuis van zijn moeder.
3.1.6
In een e-mail van 7 juni 2010 heeft [appellant1] [geïntimeerde] een brief van 7 juni 2010 gezonden met betrekking tot de oplossing van zijn schuldenproblematiek (productie 75). In de brief, die het opschrift "concept" draagt, schrijft hij onder meer het volgende.
[...]
Inzake: werkzaamheden inzake schuldsanering en ontwikkeling bedrijfsplan
Problematiek
Door tegenvallende bedrijfsresultaten over een reeks van jaren is er een schuldpositie opgebouwd die gesaneerd dient te gaan worden. Op basis van tegenvallende bedrijfsresultaten dient tevens de bedrijfsvoering aangepast te gaan worden. [...]
Oplossingsvariant
Als eerste dienen de bestaande schuldeisers te worden afgekocht. Deze werkzaamheden zijn opgestart en zullen op termijn tot finale kwijting leiden. Dit proces vergt tijd en een goede timing in de uitvoering. Geduld en goed communiceren is dus een must.
Het bedrijfsplan
[...]
Werkomstandigheden
[...]
Resumerend
- Het saneren van de schulden
- In samenwerking het ontwikkelen van een bedrijfsplan dat de basis is voor toekomstig perspectief en vertrouwen op zakelijk en persoonlijk gebied
Elke inspanning of investering in de bestaande situatie zal zijn doel missen omdat de huidige bedrijfsvoering over lange reeks van jaren verliesgevend is geweest.
- De nu beschikbare financiële middelen dienen niet in de bestaande bodemloze put te verdwijnen, maar als investering te worden ingezet om de huidige schulden te saneren en een nieuwe bedrijfsplan met toekomstperspectief op te zetten.
- De grootste investering die je momenteel moet plegen is het creëren van ruimte en rust en het afzien van impulsieve ingevingen […]
[...]
3.1.7
In een e-mail van 9 juni 2010 heeft [appellant1] aan [geïntimeerde] het volgende geschreven:
[...]
Hierbij ontvang je de informatie over de BV's waarvan ik directeur ben. De werkmaatschappij is de Haan directie en management bv vanuit deze bv voer ik de werkzaamheden uit in het kader van de sanering en het opstellen en uitwerken van de bedrijfsplannen. De [appellant3] Wijnjewoude Beheer bv wordt gebruikt om geld te stallen en wederom uit te lenen of te beleggen. Gezien de huidige marktomstandigheden is beleggen veel te risicovol en in dit geval niet van toepassing.
Het rekeningnummer is [...]
[...]
3.1.8
Op 11 juni 2010 heeft [geïntimeerde] zijn erfdeel op zijn bankrekening gestort gekregen, van in totaal € 72.071,95. Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 14 juni 2010 € 50.000,- naar de rekening van De Haan Wijnjewoude Beheer overgemaakt.
3.1.9
[appellant1] heeft hierna gezegd dat hij de werkafspraken geformaliseerd wilde hebben. Hij heeft een brief d.d. 14 juni 2010 geschreven met als titel "Werkafspraken" (productie 73). In deze brief, die door [geïntimeerde] is ondertekend, is onder meer het volgende vermeld.
[...]
Inzake: uitvoering werkzaamheden inzake schuldsanering en ontwikkeling bedrijfsplan
[…]
Van u zijn de bovenstaande werkzaamheden aangenomen. Het karakter van de overeengekomen werkzaamheden is op basis van een inspanningsverplichting. Het beschikbare budget is 60.000 euro. Dit bedrag is door u gestort op ABN Amro rekening [...]
De aard en de aanleiding van de overeenkomst zijn vastgelegd in de conceptbrief van 7 juni 2010 en de brief van 14 juni 2010. De te saneren oude schulden zijn als bijlage in deze werkafspraken toegevoegd.
Het doel van de overeenkomst is kort samengevat; het saneren van de bestaande schulden, het ontwikkelen van een toekomstig bedrijfsplan en het overbruggen van de periode tot invoering van het nieuwe bedrijfsplan. [...]
Van de voortgang van de werkzaamheden wordt u middels de voorgangsrapportage op de hoogte gehouden.
Deze overeenkomst eindigt op 31 december 2012.
[...]
3.1.10
Daarna heeft [geïntimeerde] op 17 juni 2010 nog € 6.200,- naar de rekening van De Haan Wijnjewoude Beheer B.V. overgemaakt. Dit bedrag is gebruikt voor de koop van een door [geïntimeerde] te gebruiken bestelauto. Die is aanvankelijk op naam van [appellant1] gesteld, maar later op naam van [geïntimeerde] .
3.1.11
In de periode van augustus 2010 tot en met september 2010 heeft [geïntimeerde] drie e-mails aan [appellant1] gezonden, waarin hij [appellant1] laat weten dat deurwaarders dreigen met beslaglegging. Hij informeert naar de voortgang van de schuldsanering en vraagt [appellant1] hoe één en ander verder moet. Ook heeft [geïntimeerde] [appellant1] verzocht geld aan hem over te maken voor de betaling van successierecht en - in verband met teruglopende verkoop - een bedrag aan leefgeld voor [geïntimeerde] .
3.1.12
Op 12 december 2010 vond een bespreking plaats tussen [appellant1] en [geïntimeerde] . Naar aanleiding daarvan heeft [appellant1] [geïntimeerde] op 3 januari 2011 een e-mail gestuurd waarin de bedrijfsvoering van [geïntimeerde] uitvoerig wordt omschreven. Met betrekking tot de schuldsanering is vermeld:
"Voorts zal ondergetekende de per overeenkomst vastgelegde schulden trachten af te kopen. De schulden zijn per eiser met schuld vastgelegd. De termijn om één en ander te realiseren is gesteld op 2012".
3.1.13
In reactie op deze e-mail heeft [geïntimeerde] op 6 januari 2011 het volgende aan [appellant1] gemaild.
[...]
Onze meningen blijken nogal uit elkaar te lopen, ik hoop van harte dat we daar uitkomen.
Je werpt je op als mijn "curator" waar ik meen dat je gewoon mijn raadgever bent. Je schrijft over leningen van jou aan mij, die bestaan niet.
Ik kan en wil ieder moment over mijn eigen geld beschikken, wat op een rekening van jou geparkeerd staat, als dat nodig is naar mijn opvatting.
Onze afspraak is alleen dat je zou proberen mijn schulden te regelen met dat geld, daar is bij mijn weten geen termijn voor vastgesteld. Ik verbaas me over genoemde eind 2012. Ik weet dat je je inzet voor me, maar dit kan natuurlijk niet.
Ik overweeg om allen maar gewoon te betalen, nu lopen na 14 maanden onderhandelen, met helaas geen resultaat, de vorderingen alleen maar op.
[...]
3.1.14
In nadere correspondentie op 19 en 20 januari 2011 schrijft [geïntimeerde] :
Ik verwacht eigenlijk een verslag over de voortgang met de schuldeisers.
3.1.15
Op 21 januari 2011 ontvangt hij een uitvoerige e-mail van [appellant1] waarin onder andere het volgende staat.
De Haan directie en management heeft per 14 juni 2010 een aangenomen werkovereenkomst gesloten inzake werkzaamheden ten behoeve van schuldsanering en het opstellen van een bedrijfsplan en aanvullende advisering. De afgesproken vergoedingssom is door jou grotendeels gedaan middels een overschrijving op ABN Amro rekening van de Haan directie en management bv. Deze overeenkomst eindigt op 31 december 2012.
3.1.16
Op 9 maart 2011 schrijft [geïntimeerde] aan [appellant1] :
[...]
Ik heb sinds enige maanden moeite met je e-mail/brieven. Er staan volgens mij allerlei dingen in die jij en ik niet zijn overeengekomen, die niet kloppen met de werkelijkheid. Je hulp/bemiddeling heeft tot nu toe geen enkel resultaat gehad en ik word opnieuw geplaagd door deurwaarders en de bijkomende kosten rijzen de pan uit. Ik begon je te wantrouwen. [...]
3.1.17
Op 14 maart 2011 heeft [appellant1] hierop gereageerd met een uitgebreide verhandeling over de bedrijfsvoering van [geïntimeerde] en het volgende.
Ten aanzien van het geld dat jij kreeg uit de erfenis zijn wij overeengekomen dat dit bedrag wordt betaald aan mij om te proberen de oude schulden af te kopen en het adviseren bij de opbouw van jouw nieuwe onderneming. De oude vorderingen zijn als bijlagen aan de werkafspraken gevoegd. Bovenstaande werkzaamheden heb ik van jou in opdracht gekregen op aangenomen werkbasis. Voor het oplossen van jouw problemen is tijd nodig. [... ]
3.1.18
In de periode nadien tot en met de maand januari 2012 is veel tussen partijen gecorrespondeerd. [geïntimeerde] vraagt daarbij telkens opheldering en bewijs van [appellant1] in verband met door hem gemaakte afspraken met de schuldeisers van [geïntimeerde] . Ook vraagt [geïntimeerde] [appellant1] veelvuldig om bedragen naar hem over te maken, waarvan hij schulden kan betalen en van kan leven. In zijn reacties schreef [appellant1] op 23 maart 2011 onder meer het volgende.
[...]
In alinea 3 over de door jou betaalde aangenomen werkovereenkomst het volgende. In de aanloop naar onze werkafspraken met hierin opgenomen de aangenomen werkovereenkomst tussen ons, heb jij voorgesteld om de som op een te nieuwe te openen bankrekening te storten en via een europas erover te kunnen beschikken. Over deze rekening zou jij zelf dan de beslissingsbevoegdheid krijgen. Het doel van de door jouw voorgestelde constructie was het onttrekken van geld aan de schuldeisers, de gemeente Hardenberg en de belastingdienst. Ik heb jou deze constructie afgeraden omdat deze in strijd is met het Nederlands recht. Over deze kwestie hebben wij uitvoerig overleg gepleegd. [...]
Het stond jou vrij om jouw plannen uit te voeren om een rekening buiten het zicht van de genoemde instanties te openen, In plaats van de door jou voorgestelde constructie heb ik het voorstel gedaan, zoals vastgelegd in de werkafspraken. [...]
[...]
Het klopt dat we geen honorarium overeen zijn gekomen. Dit is een rechtstreeks gevolg van het feit dat er sprake is van een aangenomen werkovereenkomst. Ook de werkzaamheden die ik voor jou in het verleden heb verricht zijn zonder afspraken over honorarium afgewikkeld. De werkzaamheden aan de Drieweg zijn betaald door jou in natura [...]
[...]
Ten aanzien van bijvoorbeeld de boetes, ik heb maar één boete van je gekregen en die is allang betaald. Met betrekking tot de overige kleine schulden heb ik jou direct meegedeeld dat deze dienen te worden betaald uit de bedrijfswinst.
[…]
3.1.19
In de periode van maart 2012 tot en met juni 2012 is de correspondentie tussen partijen min of meer op dezelfde voet vervolgd. [geïntimeerde] heeft daarbij in maart 2012 - vanwege het uitblijven van enig resultaat - zijn twijfels geuit over de betrouwbaarheid van [appellant1] en nadien herhaaldelijk om opheldering over de schuldsanering verzocht. [appellant1] reageerde op 4 mei 2012 met een verhandeling over de bedrijfsvoering van [geïntimeerde] , de tekortkomingen van [geïntimeerde] daarin en met de constatering dat [geïntimeerde] geen bedrijfswinst creëert waarmee de schuldeisers kunnen worden afgekocht. In reactie op dit laatste heeft [geïntimeerde] per ommegaande aan [appellant1] gemaild:
Jij hebt een bedrag van bijna € 60.000,00 daarvoor beschikbaar gekregen, uit erfenis!
3.1.20
[appellant1] reageerde daarop met verwijzingen naar de gemaakte werkafspraken en:
Het bedrag is onjuist en valt volgens gemaakte werkafspraken onder betaling aangenomen werk.
3.1.21
Verder meldde [appellant1] in verband met de afhandeling van de schuldeisers:
De vaststelling van het beschikbare budget voor aflossing is mij onbekend door het ontbreken van beschikbare informatie op basis van jaarverslagen. De betalingen aan de schuldeisers dienen uit uw bedrijfsresultaten te komen. Dit conform de gemaakte werkafspraken [...].
3.1.22
Op 7 juni 2012 schreef [geïntimeerde] per e-mail het volgende aan [appellant1] .
[...]
Onze overeenkomst, aanvankelijk mondelijk, informeel, dateert van november 2009. Het is nu juni 2012 en wij zijn geheel verzand in discussie "wel of niet", jouw zienswijze tegenover de mijne. Geen enkele regeling met de 4-5 schuldeisers is verwezenlijkt door jou, de totale som van de vorderingen bedroeg destijds +- € 38.00 [bedoeld is kennelijk, € 38.000,-, hof] en intussen heb ik meermaals van ander geld regelingen/betalingen moet doen, omdat de deurwaarders bleven aandringen bij mij.
Ik stelde je, in staat door die erfenis, een bedrag van € 56.500 beschikbaar in juni 2010, om daarmee al die schulden te regelen. Er werd toen ook een bedrijfsauto aangeschaft, op jouw naam, in mijn houderschap.
Meermaals heb ik je gevraagd een overzicht te sturen over de contacten/al of niet regelingen, correspondentie, met de schuldeisers. Je liet mij geheel tot op heden in het ongewisse.
Geen enkel stuk, bewijs van onderhandeling, betaling, aflossing ontvangen. Het aan jouw overgemaakte bedrag was bedoeld om de schuldeisers op een of ander manier te betalen, maar in de loop van de afgelopen jaren zie ik in je emails dat je het bedrag beschouwt als een "vergoeding" voor je al of niet bestaande activiteiten voor mij. Je schrijft ook o.a. over "leningen " van jouw aan mij. Je activiteiten voor mijn zaak zijn tot juni 2010 aantoonbaar, daarna zie ik alleen, in allerlei e-mails dat je je inkleedt, ik ben nu schijnbaar alleen een zakelijke cliënt, waar je je bemiddeling voor het gestorte bedrag doet en aan mij laat hoe ik schuldeisers alsnog tevreden stel. Dit was natuurlijk nooit de bedoeling van onze overeenkomst. Dit is gewoon diefstal.
[...]
3.1.23
In juni 2012 heeft [geïntimeerde] zich gewend tot zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Deze heeft [appellant1] in een brief van 13 juni 2012 aangeschreven en hem daarbij om opheldering gevraagd over de gang van zaken. Aangezien de inmenging van de rechtsbijstandsverzekeraar geen effect had, heeft [geïntimeerde] zich gewend tot zijn huidige gemachtigde. Deze heeft [appellant1] op 25 maart 2013 op diverse gronden aangesproken en heeft hem verzocht een bedrag van € 65.665,29 (de door [geïntimeerde] betaalde geldsom, vermeerderd met rente) aan [geïntimeerde] te betalen. Vanwege het uitblijven van enige reactie is [appellant1] op 29 april 2013 nog een keer tot betaling gesommeerd. [appellant1] heeft geen gevolg gegeven aan de sommatie, en heeft er ook niet inhoudelijk op gereageerd.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg kort gezegd gevorderd dat [appellanten] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 60.000,-, kosten en rente, en schade, nader op te maken bij staat.
4.2
De rechtbank heeft in het vonnis van 20 april 2016 die vordering grotendeels toegewezen: [appellanten] c.s. zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 43.381,72, kosten en rente, alsmede schade, nader op te maken bij staat.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Het hof ziet aanleiding de grieven hierna thematisch te behandelen en daarbij naar de nummers van de grieven te verwijzen.
De bevoegdheid van de rechtbank (grief 1)
5.2
Bij incidentele conclusie van 14 januari 2014 heeft [appellant1] de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen met een beroep op de 'toelichting werkafspraken'. Daarin is volgens hem overeengekomen dat alle geschillen die voortvloeien uit de tussen De Haan Directie en Management gesloten overeenkomst aan een arbiter worden voorgelegd. Het beroep op onbevoegdheid is ter comparitie van partijen in eerste aanleg overgenomen door de vennootschappen. Dat beroep is door de rechtbank als tardief aangemerkt. Daartegen is niet gegriefd.
5.3
In haar vonnis van 23 april 2014 heeft de rechtbank [geïntimeerde] gevolgd in zijn verweer tegen de incidentele vordering van [appellant1] dat, als op basis van deze werkafspraken (en de toelichting daarop) al een overeenkomst tot arbitrage tot stand zou zijn gekomen, [appellant1] daarbij geen partij is. Deze stukken lijken immers niet van [appellant1] persoonlijk afkomstig te zijn, en [appellant1] wordt in de brief van 17 juli 2012 ook niet als contractspartij genoemd. Die laatste brief diende ter onderbouwing van de stelling dat [geïntimeerde] op de brief van 14 juni 2010 met de toelichting op de werkafspraken en de overeenkomst tot arbitrage is gewezen. In deze brief, waar ook
"De Haan directie en management bv"boven staat, en die ondertekend is door [appellant1] in zijn hoedanigheid van directeur van die BV, wordt in de eerste alinea gesproken over de werkafspraken met de toelichting daarop van 14 juni 2010 en het concept bedrijfsplan. Op de eerste pagina van de brief wordt vervolgens onder het kopje
"Opdrachtnemer"vermeld:
"De overeenkomst is gesloten tussen de Haan directie & management bv en de heer [geïntimeerde] ".Gelet hierop, en gelet ook op de omstandigheid dat [appellanten] c.s. niet nader heeft toegelicht dat [appellant1] in persoon partij is bij de door hem gestelde overeenkomst tot arbitrage, is de incidentele vordering van [appellant1] afgewezen. De rechtbank heeft zich bevoegd geacht van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
5.4
De grief bevat geen gemotiveerde klachten tegen deze overwegingen. Wel wordt aangevoerd dat tussen De Haan Directie & Management en [geïntimeerde] is afgesproken dat alle geschillen die uit de tussen deze partijen gesloten overeenkomst voortvloeien aan een arbiter worden voorgelegd. Volgens [appellanten] c.s. is die afspraak dus niet beperkt tot geschillen tussen de contractspartijen.
5.5
Het hof kan [appellanten] c.s. in deze redenering niet volgen. Zonder toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien dat en waarom [appellant1] - alleen hij heeft zich in eerste aanleg beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank - een beroep toekomt op een arbitrageclausule die (beweerdelijk) onderdeel is van een overeenkomst waar hij zelf geen partij bij is.
Procedurele klachten
5.6
In eerste aanleg hebben zich diverse procedurele verwikkelingen voorgedaan waarbij verzoeken van de kant van [appellanten] c.s. zijn afgewezen. Deze partijen klagen daarover in een aantal grieven. Het gaat om:
- het terzijde stellen van een brief met bijlage van 5 februari 2015 met commentaar naar aanleiding van het proces-verbaal van de gehouden comparitie (
grief 2);
- de beslissing niet toe te staan dat productie 79 bij gelegenheid van het getuigenverhoor werd voorgelezen (
grief 12);
- de weigering stukken in depot te nemen
(grief 13);
- het buiten beschouwing laten van een groot deel van de conclusie na enquête van [appellanten] c.s. (
grief 15).
5.7
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank met betrekking tot haar weigering acht te slaan op de in strijd met een goede procesorde overgelegde stukken en de weigering één van deze stukken door een getuige te laten voorlezen. Dat neemt niet weg dat de producties waar de grieven betrekking op hebben in hoger beroep wel onderdeel van het dossier uitmaken en dat het hof zijn oordeel mede op die stukken zal baseren. Dat geldt ook voor de bij het hof in depot gegeven stukken en de mogelijkheid te reageren op de door [geïntimeerde] overgelegde producties 44 en 45 (
grief 14).
Uitgangspunten ten aanzien van de bewijslast
5.8
De rechtbank heeft in het vonnis van 4 maart 2015 onder 5.2 geoordeeld dat [geïntimeerde] hoogstens aanspraak kan maken op € 50.000,-. Onder 5.3 en 5.4 is vervolgens geoordeeld dat op basis van de al vaststaande feiten de vordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt. Onder 5.5, 5.6 en 5.7 is de stelling van [appellant1] dat een overeenkomst van opdracht was gesloten (krachtens welke [appellant1] tegen een uurtarief van € 195,- werkzaamheden diende te verrichten, in verband waarmee door [geïntimeerde] € 60.000,- beschikbaar was gesteld en hij dus geen terugvorderingsrecht heeft), aangemerkt als een zogenoemd bevrijdend verweer. In het vonnis van 20 april 2016 is dat in rechtsoverweging 2.2. herhaald.
5.9
Het hof kan in de memorie van grieven geen klacht lezen tegen het hiervoor genoemde oordeel dat sprake is van een bevrijdend verweer, waarvan op [appellanten] c.s. de stelplicht en de bewijslast rust. Dat betekent dat ook het hof ervan moet uitgaan dat [appellanten] c.s. de stelplicht en bewijslast dragen van wat zij over de overeenkomst hebben aangevoerd. De hierna te bespreken grieven hebben de strekking dat hun stellingen daaromtrent zonder nadere bewijsvoering al vaststonden (
grieven 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 11), althans dat dat in ieder geval na bewijsvoering zo was (
grieven 16 en 17). Een en ander betekent dat het hof op basis van alle in hoger beroep beschikbare stukken - dus niet alleen de in eerste aanleg overgelegde en de geweigerde stukken, maar ook de getuigenverklaringen - zal moeten beoordelen of de stellingen van [appellanten] c.s. in dit hoger beroep (voorshands) vast staan.
Beoordeling van de vraag of de stellingen van [appellanten] c.s. vaststaan
5.1
[appellanten] c.s. stellen dat De Haan Directie en Management tegen een opdrachtsom van € 60.000,- met [geïntimeerde] de werkzaamheden zijn overeengekomen die zijn omschreven in de door [geïntimeerde] ondertekende werkafspraken van 14 juni 2010 (productie 73), en die zijn uitgewerkt in de 'Toelichting werkafspraken' (productie 74) en de omschrijving van de werkzaamheden (productie 75, of wel 'de Toelichting'). In
grief 3wordt onderstreept dat dit de afspraken zijn waar [appellanten] c.s. zich op beroepen. Uitsluitend voor meerwerk (dat niet aan de orde is) is volgens hen een uurtarief overeengekomen. Bij de verdere beoordeling zal het hof ook van dat standpunt uitgaan.
5.11
Tussen partijen staat onbestreden vast dat [appellant1] en [geïntimeerde] op 14 juni 2010 een stuk met het opschrift 'Werkafspraken' hebben getekend waarin over een beschikbaar budget van € 60.000,- wordt gesproken, met het doel de bestaande schulden te financieren en een toekomstig bedrijfsplan te ontwikkelen en de periode tot de invoering daarvan te overbruggen (productie 73). Dit stuk biedt geen steun aan de stelling van [appellanten] c.s. dat het budget niet (mede) aan betaling van openstaande schulden dient te worden besteed. Anders dan [appellanten] c.s. aanvoeren, vormt het feit dat het budget die schulden overstijgt daarvoor ook onvoldoende aanwijzing, gelet op het niet op voorhand onaannemelijke betoog van [geïntimeerde] dat het doel van de gekozen constructie was geld te onttrekken aan het zicht van de schuldeisers (met name de gemeente Hardenberg en de belastingdienst). Op 23 maart 2011 heeft [appellant1] weliswaar geschreven dat hij [geïntimeerde] deze constructie heeft afgeraden, en dat in plaats daarvan een voorstel is gedaan 'zoals dat is vastgelegd in de werkafspraken', maar daarmee is de lezing die [appellanten] c.s. van die werkafspraken geven nog niet aannemelijk. Ten eerste heeft [geïntimeerde] deze versie van de gebeurtenissen in de correspondentie namelijk steeds bestreden. Hij schrijft bijvoorbeeld "
Jij hebt een bedrag van bijna € 60.000,00 daarvoor beschikbaar gekregen, uit erfenis!", "Ik stelde je, in staat door die erfenis een bedrag van € 56.500 beschikbaar in juni 2010, om daarmee al die schulden te regelen (…) Het aan jouw overgemaakte bedrag was bedoeld om de schuldeisers op een of andere manier te betalen (…), maar in de loop van de afgelopen jaren zie ik je in je e-mails dat je het bedrag beschouwt als een "vergoeding" voor je al of niet bestaande activiteiten voor mij."Ten tweede bestrijdt [geïntimeerde] dat in de werkafspraken wordt verwezen naar het stuk dat in het betoog van [appellanten] c.s. centraal staat: de 'Toelichting werkafspraken' van 14 juni 2010 (productie 74). Onder de kop 'Kosten werkzaamheden' staat in dat stuk het volgende:
‘De werkzaamheden aangaande de schuldsanering en het bedrijfsplan worden uitgevoerd op basis van aangenomen werk tot voor 60.000 euro zijnde het beschikbare budget. Dit bedrag is exclusief BTW. Eventueel meerwerk zal geschieden op uurbasis. Het uurtarief bedraagt hiervoor f 95,00 euro per uur (…).’
5.12
Deze bepaling is weliswaar in overeenstemming met de stellingen van [appellanten] c.s., maar [geïntimeerde] heeft de echtheid van dit stuk - dat niet door hem is ondertekend - bestreden. Volgens hem wordt in de werkafspraken niet verwezen naar deze brief van (eveneens) 14 juni 2010, maar naar een andere brief van (opnieuw) 14 juni 2010, waaruit omtrent enig honorarium niets blijkt (productie 42, aangeduid als 'Concept 02').
5.13
Bij de beoordeling van dit een en ander staat voorop dat de afspraken waar [appellant1] zich op beroept op voorhand weinig aannemelijk zijn. Niet alleen was ruim genoeg saldo aanwezig om de bestaande schulden geheel af te lossen of - zoals [geïntimeerde] kennelijk wilde - betalingsafspraken daarover na te komen; van groter gewicht is het gegeven dat deze afspraken erop neerkwamen dat de kleine middenstander [geïntimeerde] voor de door [appellanten] c.s. geboden bemiddeling en adviezen vier jaar lang elke maand ruim duizend euro zou gaan betalen, en dat daarnaast geen reserve overbleef voor enige betaling aan schuldeisers. Betalingsverplichtingen in de orde van duizend euro per maand staan niet in een redelijke verhouding tot de verdiencapaciteit die [geïntimeerde] op dat moment had of voorzienbaar kon ontwikkelen. Daar komt bij dat, zoals uit de correspondentie blijkt, (i) [geïntimeerde] bij herhaling heeft gevraagd om uitkeringen waar volgens [appellant1] geen ruimte voor bestond, terwijl (ii) [appellant1] daarop niet te kennen gaf dat voor dergelijke betalingen geen ruimte bestond en (iii) [appellant1] [geïntimeerde] er pas in de loop van 2012 op wees dat al zijn financiële reserves, van in totaal € 60.000,-, '
volgens gemaakte werkafspraken onder betaling aangenomen werk'vielen.
5.14
Hier staat tegenover dat uit de correspondentie niet alleen blijkt van het streven de bestaande schulden te saneren (af te kopen); duidelijk is ook dat partijen inzagen dat dit proces tijd zou vergen, dat (meer) financiële middelen zouden moeten worden aangetrokken en dat een nog op te stellen bedrijfsplan tot winst zou moeten leiden. Het hof verwijst wat dat aangaat in het bijzonder naar het bericht van 7 juni 2010, de werkafspraken van 14 juni 2010, de e-mail van 14 maart 2011 en de e-mail van 23 maart 2011. Het was dus kennelijk niet de bedoeling de bestaande schulden op korte termijn af te lossen, maar om nieuwe financiële middelen aan te trekken waarmee de schulden konden worden afgelost. In de conceptbrief staat daarover: "
Dit proces vergt tijd en een goede timing in de uitvoering. Geduld en goed communiceren is dus een must." Deze omstandigheden geven enige steun aan de stellingen van [appellanten] c.s. In het licht van hetgeen onder 5.12 is overwogen, is dat echter allesbehalve voldoende. Daarom komt het bij de verdere beoordeling aan op de weging van de al afgelegde getuigenverklaringen.
5.15
[appellant1] heeft als (partij)getuige zakelijk weergegeven het volgende verklaard.
De betaling voor mijn advieswerkzaamheden was het sluitstuk van de overeenkomst; het begin was dat de afspraak dat ik hem zou adviseren. In mei 2010 heb ik met [geïntimeerde] gesproken over zijn werkzaamheden als zelfstandige, ik benadrukte dat hij éérst zijn schulden moest af betalen. Op de oude voet doorgaan kon niet langer. Op dat moment wist ik overigens nog niet welk bedrag hij zou erven van zijn toen al zieke moeder. In feite was het een voorschot op de erfenis, omdat zijn moeder naar een verzorgingstehuis zou gaan. [geïntimeerde] sprak aanvankelijk over een bedrag van € 91.000,- dat hij zou ontvangen, maar hij kondigde aan dat er nog meer zou volgen. Naast de € 60.000,- voor mij was er dus extra ruimte voor investeringen en afbetaling van schuldeisers.
In juni 2010 heb ik met [geïntimeerde] besproken dat ik hem zou helpen tegen een honorarium van 60.000,- euro. Ik heb mijn nek uitgestoken om op dit bedrag te gaan zitten. Ik rekende indertijd als standaard uurloon € 195,- per uur. In mijn brief van 15 mei 2010 heb ik dit uurloon ook expliciet benoemd. [geïntimeerde] en ik hebben over mijn honorarium gesproken. Hij vond het veel geld. Ik heb hem toen in verband daarmee als creatieve oplossing aangeboden om af te spreken dat ik zou betaald worden op basis van aangenomen werk. Zo kwam ik op jaarbasis op 15.000,- euro, terwijl als ik op uurbasis zou hebben gefactureerd, het voor [geïntimeerde] veel duurder zou hebben uitgepakt. Het zou een arbeidsintensief verhaal worden, dat was toen al duidelijk. Ik heb hem voorgesteld om voor een periode van enkele jaren een afspraak te maken op basis van aangekomen werk. Ik wilde namelijk niet op voorhand al een afspraak maken voor een veel lager tarief van bijvoorbeeld € 50,- per uur. Ik werk niet voor € 50,-. De enige uitzondering is het geval van aangenomen werk, dan kun je je zo'n afspraak permitteren. Het was, zo voeg ik toe, niet mijn enige opdracht; Ik kon dit er gewoon bij doen. Met [geïntimeerde] was er een groot probleem: hij maakte een flinke winst naast zijn uitkering, maar gaf gewoon teveel uit. Omtrent mijn activiteiten zijn er indertijd met [geïntimeerde] wel een vijftal gesprekken bij hem thuis geweest; daarnaast hebben we heel veel met elkaar gebeld. Al die gesprekken resulteerden in een afspraak dat hij over een periode van vier jaar mij 60.000,- euro zou betalen. Als eerder aangegeven was dat aangenomen werk, waarmee je als adviseur mazzel of pech kunt hebben. De methode om rijk te worden (om de winst te maximaliseren) is uurtje factuurtje, dan moet je geen aangenomen werk overeenkomen.
5.16
De vriendin van [appellant1] , [C] , heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
[appellant1] is mijn vriend. We praten regelmatig over zijn bedrijf en ik ben op die grond er tamelijk goed van op de hoogte. [geïntimeerde] ken ik sinds 2003, toen hij een brocantewinkel had aan de [a-straat] . Ik ben toen regelmatig bij [geïntimeerde] thuis geweest. Tijdens de gesprekken met [geïntimeerde] en de bezoeken aan zijn huis bleek mij dat hij schulden had. [appellant1] sprak met hem over die schulden. Ik zat daar dan wel bij en hoorde dat op die manier. [geïntimeerde] en [appellant1] hebben het indertijd ook wel gehad over een erfenis die [geïntimeerde] zou krijgen. Ik heb daar verder niet over meegepraat. Ik weet wel dat een flink deel van de erfenis is overgemaakt naar De Haan Directie en Management. Dat gebeurde op grond van werkafspraken. Het betreffende stuk ken ik. Indertijd ben ik met [appellant1] wel een keer of vijf in [D] geweest en tijdens één van die bezoeken heeft [appellant1] [geïntimeerde] een stuk laten ondertekenen. Dat stuk noem ik de werkafspraken. Nadien zijn er tussen [appellant1] en [geïntimeerde] verdere gesprekken geweest, ook bij mij thuis in [E] . Op een gegeven moment werd de sfeer tussen hun beide minder goed. Ik wilde er niet tussen zitten en heb [appellant1] verzocht elders af te gaan spreken. Daarna zijn zij naar het Schimmelpenninckhuis geweest voor hun overleggen. Ik weet dat tussen beiden gesprekken over uurtarieven hebben plaatsgevonden, naast hun gesprekken over hoe [geïntimeerde] met een andere aanpak uit zijn problemen zou kunnen geraken. Tussen beiden kwam aan de orde dat het niet te doen was dat [geïntimeerde] op uurbasis zou betalen; hij wilde dat ook niet. Op een gegeven moment hebben ze afgesproken dat het als aangenomen werk zou gelden. Dat is ook in de werkafspraken vastgelegd en dat stuk is door [geïntimeerde] ondertekend. Die werkafspraken hielden in dat de oude problemen zouden worden opgelost door een nieuwe aanpak, overeenkomstig een bedrijfsplan met de mogelijkheid om winst te maken, waardoor [geïntimeerde] in zijn eigen onderhoud zou kunnen voorzien en met die winst schulden af zou kunnen lossen. Over die nieuwe aanpak hebben beiden heel veel gesprekken gevoerd. Beiden hebben in het kader hiervan bijvoorbeeld ook een plan gemaakt voor de gemeente Hardenberg. Op 14 juni 2010 was ik aanwezig tijdens het ondertekenen van een overeenkomst tussen De Haan Directie en Management en [geïntimeerde] . Dat stuk betrof de werkafspraken waar ik eerder over verklaarde. De afspraken hielden in dat [geïntimeerde] zijn schulden zou aflossen, daartoe in staat gesteld door de nieuwe bedrijfsaanpak.
5.17
Deze verklaringen geven steun aan de door [appellanten] c.s. gegeven lezing. De betekenis ervan moet echter worden gerelativeerd: in het geval van [appellant1] omdat het om een verklaring van een partij gaat die slechts tot aanvullend bewijs kan dienen, en die bovendien moet worden afgezet tegen de hierna te bespreken verklaring van [geïntimeerde] . Voor [C] geldt dat zij niets uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren over de vraag of het bedrag van € 60.000,- (het beschikbare budget) op basis van aangenomen werk is overeengekomen. Zij spreekt over het ondertekenen van werkafspraken waarin dat zou zijn vastgelegd, maar in het stuk met die titel komt juist geen passage voor over enig aan [appellanten] c.s. te betalen loon, laat staan het genoemde bedrag.
5.18
Zakelijk weergegeven luidt de verklaring van [geïntimeerde] als volgt.
Ik leefde in 2003 nogal in de marge en maakte schulden. Als vriend heeft [appellant1] mij met raad en daad terzijde gestaan. De schulden die ik had kon ik niet oplossen en zij bleven maar oplopen. [appellant1] heeft mij aangeboden om te komen tot schuldsanering, daar wist hij alles van, hij wist wel hoe je dat vlot moest trekken. Ik had daar alle vertrouwen in. Er werd toen niet over een geldelijke beloning voor [appellant1] gesproken. Ik kan mij dat in ieder geval niet herinneren. Het aanbod om mij te helpen deed hij in mijn overtuiging als een vriendendienst, niet tegen een uurtarief, laat staan tegen het uurtarief waar hij later mee kwam. Er is tussen ons beiden nooit gesproken over een uurtarief of over een eenmalig bedrag. Ik dacht dat hij mij voor niets zou helpen, op basis van onze vriendschap. Ik zal, nadat mijn vader was overleden, zeker met [appellant1] hebben gesproken over geld dat ik zou gaan krijgen. Het bedrag zou ruim voldoende zijn om alle schuldeisers geheel te voldoen. Ik was overigens niet van plan om dat ook te doen, daar wil ik eerlijk over zijn. Ik bedoel hiermee dat [appellant1] namens mij met de deurwaarders en schuldeisers zou onderhandelen om tot een percentage van afbetaling te komen. [appellant1] en ik spraken af dat we zouden proberen de schulden voor dertig of veertig procent af te lossen, opdat ik geld over zou houden om mijn zaak weer op poten te krijgen. In die tijd is in mijn herinnering niet gesproken over een financiële beloning voor [appellant1] . Misschien heb ik in een gesprek wel eens tegen [appellant1] gezegd dat als mijn schulden succesvol zouden zijn afgevoerd, de mogelijkheid bestond dat hij dan ook wel wat zou kunnen krijgen. We maakten daarover geen formele afspraak en zeker niet op papier. Ik beklemtoon nogmaals: er was helemaal geen financiële afspraak, slechts een afspraak tot hulp. Ik heb € 60.000,- overgemaakt opdat hij daarmee mijn schulden zo snel mogelijk af zou lossen tegen een afkoopsom van 35 of 40%. Ik denk dat [appellant1] voor het eerst aanspraak op een vergoeding heeft gemaakt vlak nadat geld op zijn rekening werd gestort. Mr. Wiersma vraagt mij nu of ik op 14 juni 2010 werkafspraken heb getekend. Ik antwoord daarop dat er sindsdien veel tijd is verlopen en ik niet veel meer weet. Ik weet dat [appellant1] diverse keren bij mij in [D] is geweest. Ik heb daadwerkelijk één of twee keer een handtekening gezet, maar de meeste handtekeningen die [appellant1] in deze procedure heeft overgelegd heb ik niet geplaatst. Om terug te komen op de zojuist gestelde vraag: ik weet niet meer of ik op 14 juni 2010 het stuk "werkafspraken" heb getekend. Mr. Wiersma toont mij nu een stuk vraagt mij nu of ik dit herken. Dat is inderdaad het geval. Ik zie rechtsboven op de eerste bladzijde een krabbeltje staan, dat is niet mijn handschrift, dat heb ik er niet neergezet. Op de tweede bladzijde staat iets dat eruit ziet als mijn handtekening. Op het derde blad rechtsboven staat weer een krabbeltje dat niet mijn handtekening is. Bij de opsomming van schulden op die derde bladzijde staat handgeschreven een goedkeurend krabbeltje; dat krabbeltje heb ik vermoedelijk geplaatst en betekent dat deze schuld reeds was voldaan. Ik heb mijn brocantehandel uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, maar ik weet niet wanneer. Ik wens geen antwoord te geven op de vraag of ik op dit moment een onderneming exploiteer onder de naam Noorden Light Design. Ik ga er vanuit dat [appellant1] binnen zijn beroepsbezigheden een vergoeding van zijn cliënten vraagt, maar in onze relatie ging het om een vriendendienst.
[appellant1] en zijn vriendin hebben mij meerdere malen bezocht. Of ik in haar aanwezigheid wel eens een door [appellant1] aan mij voorgelegd stuk heb ondertekend, weet ik niet meer.
5.19
Het hof constateert dat [geïntimeerde] er stellig over is dat [appellant1] een vriendendienst verrichtte en dat geen afspraken zijn gemaakt over een geldelijke beloning voor [appellant1] . Dat is in overeenstemming met het standpunt dat hij in de correspondentie met [appellant1] heeft ingenomen. Ook in de door [geïntimeerde] ondertekende “werkafspraken” is niets opgenomen over een beloning. Dat is wel gebeurd in de “toelichting werkafspraken”, maar dat document is niet door [geïntimeerde] ondertekend, terwijl niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] dat document, waarvan hij de echtheid betwist, heeft ontvangen. Het hof ziet daarom geen aanleiding de verklaring van [geïntimeerde] als onbetrouwbaar terzijde te schuiven en de lezing van [appellant1] voor waar te houden. Bij die stand van zaken kan niet als vaststaand worden uitgegaan van de door [appellanten] c.s. beweerdelijk gemaakte afspraken. Omdat [appellanten] c.s. in aanvulling op de al afgelegde verklaringen niet voldoende specifiek nader bewijs van hun stellingen hebben aangeboden, kan daarin in dit hoger beroep geen verandering komen.
Proceskosten (grief 19)
5.2
Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellanten] c.s. in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten. Grief 19 faalt.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde [geïntimeerde] . zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 0
- griffierecht € 313,-
subtotaal verschotten €
- salaris advocaat
1.631,- (1 punt x tarief IV)
Totaal €
1.944,-
Grieven 18 en 20
5.21
De nog niet besproken grieven 18 en 20 delen het lot van de al besproken grieven en behoeven geen behandeling.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 maart 2015 en 20 april 2016;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van dit hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 313 voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J. Smit en mr. O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2018.