Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De procedure in eerste aanleg
om binnen vier weken na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de [a-straat] te [A] (sectie [00000] are), zodat die woning c.a. alleen op naam van de man wordt gesteld, alsmede om medewerking te verlenen tot wijziging van de tenaamstelling van de op die woning rustende hypotheek aan Rabohypotheekbank N.V. zodat de hypothecaire verplichtingen gelijktijdig en uitsluitend voor rekening van de man worden voortgezet, een en ander zoals neergelegd in de ontwerpakte van 8 december 2014, zulks ten overstaan van mr E. Ritsma, notaris te [A] , op straffe van een dwangsom van EUR 250,= per dag voor iedere werkdag dat de man geen medewerking verleent aan het vorenstaande, doch met een maximum van EUR 50.000,=,
4.De beoordeling
in 1986 zonder (nader) tussen partijen overeengekomen/ vastgelegde randvoorwaarden de economisch eigendom verkreeg. Toen niet doch eerst na de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden - derhalve: eerst bijna dertig jaar na de economische eigendomslevering in 1986 - vordert hij specifieke voorwaarden qua aansprakelijkheid en draagplicht van de vrouw(hof: [geïntimeerde] )
voor eventuele saneringskosten. Naar het oordeel van de rechtbank ligt zijn vordering in reconventie voor dadelijke afwijzing gereed.
in 1986 als economisch eigenaar aanvaarde lusten en lasten, te minder nu de vrouw(hof: [geïntimeerde] )
mede als gevolg van de huwelijkse voorwaarden niet deelt in een waardevermeerdering/-verrekening van de onroerende zaak sedert de economische eigendomsoverdracht en zij haar geldvordering uit 1986 thans (slechts) nominaal vergoed krijgt. Aldus kan de man(hof: [appellant] )
het beweerdelijke nadeel dat hij onder omstandigheden als eerste in de aansprakelijkheidsketen vanwege een mogelijk alsnog verplichte bodemsanering wordt aangesproken, niet geheel of gedeeltelijk op de vrouw(hof: [geïntimeerde] )
afwentelen in de vorm van leveringsvoorwaarden die met zich zouden brengen dat de vrouw(hof: [geïntimeerde] )
thans (financieel) risico moet dragen voor eventueel in het verleden vóór haar eigendomsverkrijging veroorzaakte bodemverontreiniging en de kosten van sanering."
eerste griefop tegen rechtsoverweging 3.3. en 3.5. Volgens hem heeft de rechtbank zich in te algemene termen uitgelaten over de overdracht aan hem van het economische eigendom van de onroerende zaak en miskend wat de feitelijke insteek van partijen is geweest. [appellant] voert in dat kader aan dat hij en [geïntimeerde] destijds in het licht van de overdracht (van het economisch eigendom van de woning met showroom, magazijn, ondergrond, erf en verdere aanhorigheden) in de kern niet, althans weinig, meer zijn overeengekomen dan dat het geleende bedrag te allen tijde opeisbaar is en dan de (juridische) levering zal plaatsvinden ofwel dat bij de (juridische) levering het geleende bedrag dadelijk opeisbaar is. Zij zijn volgens hem niet overeengekomen dat alle baten, kosten en lasten voor rekening van [appellant] zouden komen, zodat volgens hem de economische eigendom in dezen niet dat karakter heeft, die (absolute) vorm en omvang, als door de rechtbank is verwoord.
eerste griefvan [appellant] . Voor zover [appellant] met zijn
eerste griefeveneens heeft willen betogen dat hij niet mede het risico van een mogelijke bodemverontreiniging heeft aanvaard door de verkrijging van de economische eigendom in 1986, heeft hij deze stelling in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen evenmin genoegzaam onderbouwd, temeer nu partijen destijds bekend waren met het feit dat op het perceel behorende bij de onroerende zaak een benzinestation gevestigd is geweest.
tweede griefbetoogt [appellant] - naar het hof begrijpt - dat hij op grond van artikel 7:17 BW, naast vernietiging en (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst, eveneens levering van de onroerende zaak onder de door hem gestelde leveringsvoorwaarden kan vorderen. Volgens [appellant] beantwoordt een goed niet aan de overeenkomst indien het, mede gelet op de aard van het goed en de mededelingen die de verkoper over het goed heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. [appellant] meent dat daar in dit geval sprake van is, nu sprake is van bodemverontreiniging. Hij heeft zijn veronderstelling dat sprake is van bodemverontreiniging gebaseerd op het feit dat in de jaren negentig in de gehele straat de koperen waterleidingen zijn vervangen door kunststof waterleidingen en nadien het water volgens een gezamenlijke kennis van partijen (de heer [C] ) vreemd smaakte, waarna de waterleiding weer is vervangen door de koperen variant. In aanvulling daarop heeft hij ter comparitie van partijen verklaard dat het een wonder zou zijn als er geen sprake zou zijn van bodemverontreiniging, omdat er gedurende 40 of 50 jaar een benzinestation op het perceel behorende bij de onroerende zaak heeft gezeten. [appellant] is van mening dat de rechtbank met de door haar gegeven beslissing de maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft miskend, omdat thans de (financiële) gevolgen van de bodemverontreiniging geheel op hem worden afgewenteld.
tweede griefvan [appellant] faalt. Daargelaten het feit dat [appellant] - mede gelet op de betwisting van [geïntimeerde] - onvoldoende heeft aangevoerd, laat staan onderbouwd, dat sprake is van bodemverontreiniging, bestond de wetenschap dat er op het perceel behorende bij de onroerende zaak een benzinestation gevestigd is geweest reeds ten tijde van de economische eigendomsverkrijging door [appellant] en is door hem geen enkel voorbehoud gemaakt. In zoverre gaat het beroep van [appellant] op artikel 7:17 BW niet op. Dit geldt eveneens voor de door [appellant] aangevoerde veronderstelling die gebaseerd is op de vervanging van de waterleiding in de jaren negentig. Op het moment dat [appellant] in de echtscheidingsprocedure, in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen, verzocht heeft [geïntimeerde] te veroordelen tot levering van de onroerende zaak aan hem tegen betaling van € 15.046,- (neerkomende op de in 1986 van [geïntimeerde] verkregen geldlening) bestond deze veronderstelde wetenschap reeds. Door [appellant] zijn ook in die procedure aan de levering van de onroerende zaak geen nadere voorwaarden verbonden.
derde griefvan [appellant] heeft - kort gezegd - betrekking op de (rangorde van de) aansprakelijk te stellen personen in geval van bodemverontreiniging en de verjaringstermijnen ter zake. Het hof gaat aan de behandeling van deze grief voorbij, nu niet duidelijk is geworden wat [appellant] in de onderhavige procedure met deze grief beoogt en - zoals hiervoor is overwogen - niet is komen vast te staan dat sprake is van bodemverontreiniging.
vierde griefop tegen hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.4. van het bestreden vonnis heeft overwogen. Volgens [appellant] was de reden van de economische eigendomsverkrijging gelegen in het feit dat de familie [geïntimeerde] wilde dat de onroerende zaak binnen de familie bleef. [geïntimeerde] betwist dit en voert aan dat deze constructie is toegepast ter ontwijking van de overdrachtsbelasting. Het hof is van oordeel dat [appellant] geen belang heeft bij de bespreking van deze grief, nog daargelaten of hij zijn stelling - gelet op het verweer van [geïntimeerde] - voldoende heeft onderbouwd.