Beoordeling
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan € 70,-. Ingevolge het tweede lid van die bepaling kan tevens hoger beroep worden ingesteld in geval de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) stellen van zekerheid.
2. De aan de betrokkene opgelegde sanctie bedraagt € 41,-. De situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 14, Wahv, doet zich hier niet voor. Tegen de beslissing van de kantonrechter staat daarom in beginsel geen hoger beroep open.
3. De gemachtigde van de betrokkene stelt niet te zijn uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter. Hij bepleit daarom doorbreking van het appelverbod.
4. Doorbreking van het appelverbod is slechts gerechtvaardigd in gevallen waarin zo fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging worden geschonden, dat daardoor geen sprake meer is van een eerlijke en onpartijdige behandeling en daarop een beroep wordt gedaan. Van schending van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor kan sprake zijn indien een partij niet behoorlijk is opgeroepen om te worden gehoord en de rechter niettemin een beslissing in de zaak van die partij neemt.
5. Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt dat de betrokkene en diens gemachtigde niet op de openbare zitting zijn verschenen. Bij de stukken bevindt zich een aan de gemachtigde geadresseerde brief d.d. 14 december 2015, waarin de griffier van de rechtbank hem uitnodigt om op de openbare zitting van de kantonrechter van 13 januari 2016 te verschijnen. Echter, niet blijkt dat deze brief daadwerkelijk ter post is aangeboden. De rechtbank beschikt niet over een deugdelijke verzendadministratie. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de gemachtigde niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter.
6. De advocaat-generaal onderkent dat de gemachtigde niet correct is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter, maar stelt zich op het standpunt dat dit gebrek niet aan een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak in de weg heeft gestaan. De kantonrechter is namelijk volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van de gemachtigde, door de beslissing van de officier van justitie te vernietigen. Tegen de inleidende beschikking is door de gemachtigde niets aangevoerd.
7. De gemachtigde betwist het standpunt van de advocaat-generaal. Hij betoogt dat er geen gronden tegen de inleidende beschikking konden worden aangevoerd, omdat hij – ondanks een verzoek daartoe – niet van alle op de zaak betrekking hebbende stukken is voorzien. Verder is de gemachtigde gewend om zijn inhoudelijke beroepsgronden pas in te dienen na ontvangst van de uitnodiging voor de zitting van de kantonrechter. Nu hij deze niet heeft ontvangen, is het er niet van gekomen inhoudelijke gronden in te dienen.
8. De advocaat-generaal wijst erop, dat de gemachtigde in de fase van het administratief beroep reeds bij toezending van de verzuimbrief het zaakoverzicht is toegezonden. De advocaat-generaal vindt het wrang dat de jurisprudentie van het hof ten aanzien van doorbreking van het appelverbod, waarmee is beoogd justitiabelen die zich schriftelijk moeilijk kunnen uitdrukken te beschermen, een aanzuigende werking heeft op een groep professionele rechtsbijstandsverleners die uitstekend in staat is zich schriftelijk uit te drukken. Hij benadrukt dat doorbreking van het appelverbod slechts is gerechtvaardigd bij
zodanigeschending van fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging, dat geen sprake is geweest van een eerlijke en onpartijdige behandeling. In dit geval is daarvan wat de advocaat-generaal betreft geen sprake.
9. Het hof volgt niet het standpunt van de advocaat-generaal, dat de schending van het beginsel van hoor en wederhoor in dit geval niet aan een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak in de weg heeft gestaan. Gehoord worden op een openbare zitting ten overstaan van een rechter is een fundamenteel recht, dat niet slechts in de wet is verankerd, maar ook voortvloeit uit diverse verdragen, waaronder het Verdrag voor bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het recht biedt geen steun voor de opvatting van de advocaat-generaal dat ten aanzien van dit fundamentele recht een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen professionele en niet-professionele appelanten. Evenmin slaagt het verweer van de advocaat-generaal, inhoudende dat er bij de gemachtigde kennelijk geen bezwaren bestonden tegen de inleidende beschikking. Het stond de gemachtigde immers vrij om deze ter zitting van de kantonrechter (of schriftelijk, voorafgaand aan deze zitting) nog naar voren te brengen. Nu de gemachtigde deze mogelijkheid is ontnomen, moet de schending van het beginsel van hoor en wederhoor ook in dit geval leiden tot doorbreking van het appelverbod.
10. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen vanwege de schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie.
11. De gemachtigde voert aan dat de officier van justitie hem niet de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt alvorens op het administratief beroep te beslissen.
12. Het is vaste rechtspraak van het hof dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de fase van het administratief beroep op verzoek van de indiener van het beroepschrift gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. In zaken als deze gaat het om het zaakoverzicht en (indien van toepassing) een foto van de gedraging. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn administratief beroepschrift heeft verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken. Bij brief van 11 mei 2015 heeft de officier van justitie het zaakoverzicht toegezonden aan de gemachtigde. Niet blijkt dat ook een foto van de gedraging is toegezonden. Deze maakt wel deel uit van de stukken. Gelet daarop heeft de officier van justitie niet voldaan aan zijn informatieplicht en dient diens beslissing te worden vernietigd.
13. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 41,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom met 7 km/u”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 februari 2015 om 12:48 uur op de N50 (t.h.v. hmp 243.1 li) te Zalk met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
14. De gemachtigde stelt dat mogelijk apparatuur is gebruikt die niet is geijkt. In het brondocument worden namelijk niet alle onderdelen genoemd die deel uitmaakten van het ijkproces. Volgens de gemachtigde heeft de bestuurder van het voertuig met behulp van de cruise-control de maximumsnelheid aangehouden.
15. Blijkens het zaakoverzicht is de gedraging op geautomatiseerde wijze vastgesteld. Het zaakoverzicht bevat, onder meer, de volgende gegevens:
“Gemeten (afgelezen) snelheid : 80 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 77 km per uur.
Toegestane snelheid : 70 km per uur.
Overschrijding met : 7 km per uur. (…)
De overtreding werd geautomatiseerd vastgelegd door middel van geijkte radarapparatuur welke is gemonteerd in een flitspaal”.
16. Blijkens het zaakoverzicht is gebruikgemaakt van een geijkte snelheidsmeter.
De enkele, niet onderbouwde suggestie van de gemachtigde dat dit anders zou zijn, is onvoldoende om dat in twijfel te trekken. Voor het overige behelst het verweer niet meer dan een enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Volgens vaste rechtspraak is dat onvoldoende om een administratieve sanctie met succes te betwisten. Nu de stukken ook overigens niets inhouden dat twijfel aan de juistheid van de snelheidsmeting rechtvaardigt, staat vast dat de gedraging is verricht. Daarvoor is terecht een sanctie opgelegd. Het beroep tegen de inleidende beschikking is ongegrond.
17. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, een hoger beroepschrift en een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. Per 1 januari 2018 bedraagt de waarde per punt € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 626,25 (= 2,5x€ 501,-x0,5).