ECLI:NL:GHARL:2018:2537
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de biologische vader
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een vader om vervangende toestemming te verkrijgen voor de erkenning van zijn dochter, geboren in 2014. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.W. Delhaye, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek ingediend, dat was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.F. de Vries, en de bijzondere curator waren in verzet gegaan tegen dit verzoek. De rechtbank had in 2016 een Raadsonderzoek gelast, waaruit bleek dat het verzoek van de vader zou moeten worden toegewezen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2018 zijn de vader, de moeder en de bijzondere curator verschenen. Het hof heeft de belangen van de vader, de moeder en de minderjarige afgewogen. De moeder had bezwaren tegen de erkenning, vreesde voor de gevolgen voor haar relatie met de minderjarige en de mogelijkheid dat de vader omgang of gezamenlijk gezag zou vragen. Het hof oordeelde echter dat de emotionele bezwaren van de moeder onvoldoende waren om het verzoek van de vader af te wijzen.
Het hof concludeerde dat er geen reëel risico was voor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige door de erkenning. De vader had een legitieme wens om de biologische band met zijn dochter te bevestigen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verleende de vader vervangende toestemming tot erkenning van zijn dochter, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing werd genomen door de rechters M.P. den Hollander, J.D.S.L. Bosch en A.W. Jongbloed, met mr. I.M. Klaver als griffier.