ECLI:NL:GHARL:2018:2537

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
200.221.899/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de biologische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een vader om vervangende toestemming te verkrijgen voor de erkenning van zijn dochter, geboren in 2014. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.W. Delhaye, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek ingediend, dat was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.F. de Vries, en de bijzondere curator waren in verzet gegaan tegen dit verzoek. De rechtbank had in 2016 een Raadsonderzoek gelast, waaruit bleek dat het verzoek van de vader zou moeten worden toegewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2018 zijn de vader, de moeder en de bijzondere curator verschenen. Het hof heeft de belangen van de vader, de moeder en de minderjarige afgewogen. De moeder had bezwaren tegen de erkenning, vreesde voor de gevolgen voor haar relatie met de minderjarige en de mogelijkheid dat de vader omgang of gezamenlijk gezag zou vragen. Het hof oordeelde echter dat de emotionele bezwaren van de moeder onvoldoende waren om het verzoek van de vader af te wijzen.

Het hof concludeerde dat er geen reëel risico was voor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige door de erkenning. De vader had een legitieme wens om de biologische band met zijn dochter te bevestigen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verleende de vader vervangende toestemming tot erkenning van zijn dochter, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing werd genomen door de rechters M.P. den Hollander, J.D.S.L. Bosch en A.W. Jongbloed, met mr. I.M. Klaver als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.221.899/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/143741 / FA RK 15-1435)
beschikking van 13 maart 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.W. Delhaye te Burgum,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.F. de Vries te Dokkum.
en
[de bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te [C] ,
als bijzondere curator van [de minderjarige] , geboren [in] 2014,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 maart 2016 en 17 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 augustus 2017;
- het verweerschrift met productie(s) van de moeder, ingekomen op 4 oktober 2017;
- het verweerschrift met productie(s) van de bijzondere curator, ingekomen op 6 oktober 2017;
- het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 22 februari 2016;
- het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 1 december 2016;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 29 augustus 2017 waarin de raad aangeeft niet te beschikken over aanvullende rapporten of adviezen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader en zijn advocaat, de moeder en haar advocaat en de bijzondere curator. De advocaat van de moeder heeft een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is geboren [in] 2014 [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ). De vader is de verwekker van [de minderjarige] .
3.2
Bij inleidend verzoekschrift van 26 augustus 2015 heeft de vader - voor zover hier van belang - verzocht hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen. De moeder en de bijzondere curator hebben een verweerschrift ingediend. Zij hebben de rechtbank verzocht het verzoek van de vader af te wijzen.
3.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 maart 2016 een onderzoek door de raad gelast (hierna: Raadsonderzoek).
3.4
De raad heeft op 11 augustus 2016 een rapport Raadsonderzoek uitgebracht en de rechtbank geadviseerd het verzoek van de vader toe te wijzen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het verzoek van de vader tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] door hem. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader afgewezen.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beslissende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] , aldus dat de beschikking in de plaats treedt van de handtekening en de toestemming van de moeder met de opdracht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand de erkenning in te schrijven in het register, kosten rechtens.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en verzoekt het door de vader ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren.
4.4
De bijzondere curator heeft verweer gevoerd en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek kan, voor zover hier van belang, de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker is van het kind.
5.2
Voor de beantwoording van de vraag of overigens is voldaan aan de wettelijke vereisten als genoemd onder rechtsoverweging 5.1, komt het aan op een afweging van het belang van de vader om te erkennen tegenover de belangen van de moeder en de minderjarige bij het niet-erkennen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. De moeder heeft er belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind is slechts sprake, indien een reëel risico bestaat dat het kind door de erkenning wordt belemmerd in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer erkenning ertoe zou leiden dat de moeder daardoor in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Enige weerstand van de kant van de moeder is onvoldoende om het verzoek af te kunnen wijzen. Bij de afweging van de belangen dient daarbij mede in aanmerking te worden genomen dat het noodzakelijkerwijs gaat om een verwachting omtrent toekomstige feiten, alsmede dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is.
5.3
Vaststaat dat [de minderjarige] de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en de vader de verwekker is van [de minderjarige] .
5.4
Het is aan de moeder om haar stelling dat het verzoek niet moet worden toegewezen te onderbouwen, door feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de vader.
5.5
Ingevolge vaste jurisprudentie is daarvoor niet voldoende dat er sprake is van emotionele weerstand bij de moeder dan wel dat er sprake is van een moeizame of ernstig verstoorde verhouding tussen de vader en de moeder, of slechte of geen communicatie en loyaliteitsconflicten. Ook beschuldigingen aan het adres van de vader staan niet zonder meer in de weg aan toewijzing van het verzoek van de vader.
5.6
Het hof is met de raad, en dus anders dan de rechtbank, de moeder en de bijzondere curator, van oordeel dat het verzoek van de vader hem vervangende toestemming te verlenen tot de erkenning van [de minderjarige] als zijn kind dient te worden toegewezen.
5.7
De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat zij door erkenning van [de minderjarige] door de vader in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] zullen worden geschaad en dat zij niet in staat zal zijn [de minderjarige] het stabiele en adequate opvoedingsklimaat te bieden dat de minderjarige nodig heeft. De enkele stelling dat daarvan sprake is, is onvoldoende. Door de moeder is geen medische verklaring overgelegd, terwijl er voorts ook onvoldoende aanwijzingen zijn dat er sprake is van een zodanige angst of onrust dat die in de weg staan aan erkenning van [de minderjarige] door de vader. Weliswaar is gebleken dat de moeder emotioneel wordt als gesproken wordt over de erkenning van [de minderjarige] door de vader, maar deze emotionele bezwaren vormen op zichzelf onvoldoende reden om de vader vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te weigeren.
Uit de stukken blijkt dat de vader en de moeder een turbulente (knipperlicht)relatie achter de rug hebben waarin sprake is geweest van veelvuldig alcohol- en drugsmisbruik door de vader en de moeder. Ook staat vast dat de vader agressief en onbehoorlijk gedrag jegens de moeder heeft vertoond. De vader stelt evenwel op zijn beurt dat ook de moeder een heethoofd is en ook zij een rol heeft gehad in het huiselijk geweld zoals dat tussen partijen heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat dit belaste verleden, wat daar verder ook van zij, op zichzelf niet de grondslag kan vormen om het verzoek van de vader niet toe te wijzen, net zo min als de zorgen die de moeder en de vader wederzijds uiten over de persoon van de ander dan wel het gebrek aan (wederzijds) respect.
De weerstand van de moeder tegen de erkenning lijkt met name gelegen te zijn in haar vrees dat de vader dan vervolgens of in de toekomst omgang met [de minderjarige] en/of gezamenlijk gezag gaat vragen. De moeder lijkt evenwel niet goed in te zien dat erkenning slechts een familierechtelijke betrekking doet ontstaan en een wens tot omgang of gezag daar los van staat. Immers ook als het verzoek van de vader tot erkenning wordt afgewezen, kan hij een verzoek tot omgang indienen. Het verlenen van vervangende toestemming aan de vader om [de minderjarige] te erkennen bevat geen oordeel over het verkrijgen van gezag of een omgangsregeling en loopt dus niet daarop vooruit. Als het verzoek tot erkenning wordt toegewezen, kan de vader weliswaar een verzoek tot gezamenlijk gezag indienen, maar dit verzoek kan desgewenst eerst ter beoordeling aan de rechter worden voorgelegd. Het feit dat de moeder forse belemmeringen ziet voor omgang vanwege het gebrek aan intrinsieke motivatie van de vader om aan zichzelf te werken, is voor de beoordeling van deze zaak niet van belang. Ook betekent erkenning niet dat [de minderjarige] de achternaam van de vader zal dragen.
Ook het feit dat de vader wisselend is geweest in de redenen waarom hij [de minderjarige] wil erkennen vormt op zichzelf geen reden om het verzoek af te wijzen omdat het hof er voldoende van overtuigd is dat het belang van de vader is gelegen in zijn wens om de biologische band tussen hem en [de minderjarige] bevestigd te zien alsook om te voorkomen dat [de minderjarige] nadien door een andere man wordt erkend. Het hof herkent ter zitting de wat onbehouwen wijze van optreden van de vader zoals dat ook door de bijzondere curator en de moeder wordt genoemd, maar hoewel ongelukkig vormt ook dat geen reden voor een ander oordeel.
5.8
Naar het oordeel van het hof zijn er evenmin aanwijzingen dat ten gevolge van de erkenning voor [de minderjarige] een reëel risico ontstaat dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Uit de stukken blijkt dat het goed gaat met [de minderjarige] .
5.9
Het hof ziet geen reden om het verzoek van de vader om de ambtenaar van de burgerlijke stand opdracht te geven de erkenning in te schrijven in het register toe te wijzen, omdat deze taak uit de wet voortvloeit.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de vader. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 17 mei 2017 en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent [verzoeker] vervangende toestemming tot erkenning van zijn dochter [de minderjarige] , geboren [in] 2014 in de gemeente [C] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier en is op 13 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.