In deze zaak gaat het om een geschil over een advocatendeclaratie tussen een rechtspersoon naar buitenlands recht, hierna aangeduid als [appellant], en een natuurlijke persoon, hierna aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de betaling van een declaratie voor rechtskundige bijstand verleend door [strafrecht advocaat] aan [geïntimeerde] in het kader van een strafzaak. De appellant vorderde betaling van een bedrag van € 12.342,72, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, terwijl de geïntimeerde verweer voerde en betwistte dat hij met de appellant had gecontracteerd. De kantonrechter verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in haar vordering, wat leidde tot hoger beroep door de appellant. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet voldoende had aangetoond dat hij met [strafrecht advocaat] een vast bedrag van € 4.000,- had afgesproken voor de werkzaamheden. Het hof liet de geïntimeerde toe om bewijs te leveren van zijn stelling en hield verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en bewijsvoering in juridische overeenkomsten.