ECLI:NL:GHARL:2018:2826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
WAHV 200.186.625
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens twijfel over waarneming verbalisant bij staandehouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 230,- die was opgelegd voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden op 24 februari 2015. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard en de proceskostenvergoeding afgewezen.

De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de motivering van de kantonrechter niet alle beroepsgronden bevatte. Hij stelde dat het voorwerp dat de verbalisant had waargenomen geen mobiele telefoon was, maar een elektrische sigaret. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging, maar dat er specifieke feiten en omstandigheden waren aangevoerd die twijfels opriepen over de juistheid van de waarneming.

Het hof concludeerde dat er gerede twijfel bestond of de gedraging daadwerkelijk had plaatsgevonden, omdat de verbalisant geen nadere toelichting had gegeven op de waarneming. Hierdoor kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de betrokkene een mobiele telefoon vasthield. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de sanctie werd vernietigd en de proceskosten van de betrokkene werden toegewezen. De advocaat-generaal werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 751,50.

Uitspraak

WAHV 200.186.625
26 maart 2018
CJIB 188030290
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 3 december 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard en de verzochte proceskostenvergoeding afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden”, welke gedraging zou zijn verricht op 24 februari 2015 om 10:23 uur op de Rijksweg A73, rechts te Swalmen met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
2. De gemachtigde voert aan dat de motivering van de beslissing van de kantonrechter niet alle aangevoerde beroepsgronden bevat. Eerder in de procedure is namens de betrokkene aangevoerd dat het voorwerp dat de verbalisant heeft aangezien voor een mobiele telefoon een elektrische sigaret betrof, dat net als een telefoon voorzien is van een scherm. Na staandehouding heeft de betrokkene - terwijl hij de elektrische sigaret nog in zijn handen had - op verzoek van de verbalisant zijn mobiele telefoon getoond, waarna de verbalisant het merk van de mobiele telefoon heeft genoteerd.
3. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp met zijn rechterhand vasthield.
Bij staandehouding zag ik dat het een mobiele telefoon betrof van het merk Samsung.
Verklaring betrokkene: Ik had mijn elektrische sigaret in mijn handen”
5. Gelet op hetgeen de gemachtigde gedurende de gehele procedure consistent en vasthoudend heeft aangevoerd, is bij het hof gerede twijfel ontstaan of de gedraging is verricht. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat, zoals uit het zaakoverzicht blijkt, de betrokkene reeds bij de staandehouding specifieke omstandigheden heeft aangevoerd die vragen oproepen over de waarneming van de verbalisant, namelijk dat hij niet een mobiele telefoon, maar een elektrische sigaret heeft vastgehouden. Een nadere toelichting van de verbalisant op dit punt was dan ook op zijn plaats geweest. Nu deze niet voorhanden is, kan niet met voldoende zekerheid worden gesteld dat de betrokkene een mobiele telefoon in zijn hand had. Het hof acht het in deze fase van de procedure niet aangewezen om de advocaat-generaal alsnog te verzoeken om een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant in het geding te brengen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
6. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. Gelet hierop behoeven de bezwaren van de gemachtigde over de motivering van de beslissing van de kantonrechter geen bespreking meer.
7. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een administratief beroepschrift, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50 (=3 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond;
vernietigt de inleidende beschikking waarbij, onder CJIB-nummer 188030290, aan de betrokkene een sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 751,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.