Beoordeling
1. Gelet op dat wat is overwogen in het tussenarrest van 22 november 2017 wordt de beslissing van de kantonrechter vernietigd. Dit betekent dat de overige bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter geen bespreking meer behoeven. Het hof zal doen wat de kantonrechter had moeten doen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking kennelijk ongegrond verklaard.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 39,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 6 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 11 februari 2015 om 10.02 uur op de Oud-Loosdrechtsedijk- t.h.v. o.a. perceel 113F te Loosdrecht met het voertuig met het kenteken [YY-000-YY] .
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van het horen van de betrokkene. De betrokkene heeft niet verzocht om te worden gehoord omdat de mededeling omtrent het horen op de inleidende beschikking op inadequate wijze tot uitdrukking brengt wat het recht om te worden gehoord inhoudt. De gemachtigde verwijst hierbij naar het arrest van het hof van 24 mei 2016 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:3978). 4. Het hof stelt vast dat de betrokkene zelf per brief van 15 februari 2015 administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. In het beroepschrift is niet verzocht om te worden gehoord.
5. Door de gemachtigde is gesteld dat de rechtsmiddelenverwijzing op de inleidende beschikking de volgende passage bevat: 'Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.’
Omdat die mededeling op inadequate wijze tot uitdrukking brengt wat het recht om te worden gehoord inhoudt, heeft de betrokkene niet verzocht om te worden gehoord. Het is het hof echter ambtshalve bekend dat de tekst omtrent het horen op de inleidende beschikking medio 2014 is gewijzigd. De inleidende beschikking in onderhavige zaak is gedateerd
26 februari 2015. De stelling dat de door de gemachtigde aangehaalde passage de reden is dat de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord mist derhalve feitelijke grondslag.
6. Aangezien de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord, mocht de officier van justitie gelet op artikel 7:17, aanhef en onder d, Algemene wet bestuursrecht (Awb) afzien van het horen. Het verweer dat de hoorplicht is geschonden wordt daarom verworpen.
7. Verder voert de gemachtigde aan dat de officier van justitie had moeten reageren op het beroep van de betrokkene op zijn verminderde draagkracht. Het hof stelt vast dat de officier van justitie in diens beslissing onder meer heeft overwogen kennis te hebben genomen van de genoemde omstandigheden en dat deze onvoldoende aanleiding geven om de beschikking te vernietigen of het sanctiebedrag te verlagen. Daarmee is naar oordeel van het hof voldoende gereageerd op de door de betrokkene aangevoerde gronden.
8. Ten aanzien van de stelling dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 7:18 Awb door niet de op de zaak betrekking hebbende stukken op sturen, overweegt het hof dat geen sprake is van schending van dat artikel omdat niet om dergelijke stukken is verzocht.
9. De gemachtigde van de betrokkene voert ten aanzien van de gedraging aan dat de bebording ter plaatse onduidelijk was. De betrokkene had het gerechtvaardigde vertrouwen dat op de locatie waar de gedraging is verricht de bebouwde kom reeds was geëindigd, zodat daar de maximale snelheid van 80 km/h geldt. Daarnaast is de betrokkene tweemaal voor hetzelfde feit beboet. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde afschriften van twee beslissingen van de officier van justitie bijgevoegd.
10. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene niet heeft ontkend dat met de gemeten snelheid is gereden, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof vervolgens te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
11. Naar oordeel van het hof is er geen sprake van dergelijke redenen. Uit de verklaring van de verbalisant zoals die is opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB blijkt dat de gedraging is verricht binnen de bebouwde kom, en niet zoals de gemachtigde stelt daarbuiten. Het hof ziet geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. De gemachtigde heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie ter plaatse dermate onduidelijk was dat niet van de betrokkene kon worden verwacht dat hij op de hoogte was van de daar geldende maximumsnelheid. Dat de betrokkene mogelijk in de veronderstelling verkeerde dat de bebouwde kom reeds was beëindigd, dient voor zijn eigen rekening en risico te blijven.
12. Verder is niet gebleken dat er voor dezelfde gedraging tweemaal een sanctie is opgelegd. Uit de door gemachtigde overgelegde stukken blijkt weliswaar dat aan de betrokkene tweemaal een sanctie is opgelegd voor een snelheidsovertreding op de Oud-Loosdrechtsedijk, maar onder andere de exacte locatie, gemeten snelheid en het tijdstip zijn verschillend. Aan de betrokkene zijn dus twee sancties opgelegd voor twee afzonderlijke gedragingen.
13. Gelet op het voorgaande zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond worden verklaard.
14. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift en een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt.
De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 375,75,- (= 1,5 x € 501,- x 0,5).