ECLI:NL:GHARL:2018:2969

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
WAHV 200.189.403
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens onvoldoende bewijs van hinder bij voetgangersoversteekplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd voor het niet voor laten gaan van een voetganger op een voetgangersoversteekplaats. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de enkele omstandigheid dat er een voetganger op de oversteekplaats aanwezig was, onvoldoende bewijs biedt dat de betrokkene deze voetganger heeft gehinderd. De verklaringen van de verbalisant waren niet voldoende om vast te stellen dat de gedraging was verricht. Het hof heeft daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigd en zowel de beslissing van de officier van justitie als de inleidende beschikking vernietigd. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 751,50.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het opleggen van administratieve sancties en de noodzaak om aan te tonen dat een voetganger daadwerkelijk is gehinderd bij het oversteken.

Uitspraak

WAHV 200.189.403
29 maart 2018
CJIB 181252868
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 23 maart 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] , [C] B.V., kantoorhoudende te [D] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter de officier van justitie veroordeeld in de kosten als bedoeld in artikel 13a van de Wet administratief-rechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 243,50.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “voetganger (voornemens) op voetgangersoversteekplaats (over te steken) niet voor laten gaan”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 mei 2014 om 17.45 uur op de Oosterstraat te Groningen.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de kantonrechter ten onrechte de inleidende beschikking in stand heeft gelaten, omdat de betrokkene de gedraging niet heeft verricht. Toen de betrokkene naar de voetgangersoversteekplaats fietste liepen er weliswaar voetgangers op de voetgangersoversteekplaats, maar die waren al bijna overgestoken toen de betrokkene bij de voetgangersoversteekplaats was. De betrokkene heeft hen niet gehinderd bij het oversteken. De gemachtigde verwijst naar de eerder in het geding gebrachte getuigenverklaring en wijst erop dat de nadere verklaring van de verbalisant niets toevoegt aan diens initiële verklaring.
3. De door de gemachtigde bedoelde getuigenverklaring van [E] , houdt in
- zakelijk weergegeven - dat hij achter de betrokkene fietste toen die de voetgangersoversteekplaats passeerde en dat er niemand aanstalten maakte om de voetgangersoversteekplaats op te lopen toen de betrokkene en de getuige de voetgangersoversteekplaats naderden en passeerden.
4. Deze gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 49, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat inhoudt:
"Bestuurders moeten voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staan zulks te doen, voor laten gaan".
5. De term "voor laten gaan" houdt in dat voetgangers ongehinderd hun weg kunnen vervolgen of beginnen. Voor de vaststelling dat de gedraging is verricht is derhalve van belang dat komt vast te staan dat een voetganger die een voetgangersoversteekplaats oversteekt, dan wel voornemens is deze over te steken, niet ongehinderd zijn weg heeft kunnen vervolgen of beginnen.
6. In het dossier bevindt zich een afschrift van het brondocument, waarin als verklaring van de verbalisant is opgenomen: "De voetganger(s) bevond(en) zich op de voetgangersoversteekplaats."
7. Op verzoek van de officier van justitie heeft de verbalisant, bij proces-verbaal van
24 juli 2015, een aanvullende verklaring afgelegd, die inhoudt, voor zover van belang:
"Zoals reeds in het brondocument is vermeld, reed betrokkene over de voetgangers-oversteekplaats terwijl er op dat moment voetgangers bezig waren over te steken."
8. Op grond van deze verklaringen van de verbalisant valt niet vast te stellen dat er een voetganger, doordat de betrokkene bij de voetgangersoversteekplaats fietste, niet ongehinderd zijn/haar weg heeft kunnen vervolgen of beginnen. De enkele omstandigheid dat er een voetganger bezig was over te steken op de voetgangersoversteekplaats is daartoe onvoldoende. Daarmee staat immers nog niet zonder meer vast dat die voetganger op enige wijze is gehinderd door de betrokkene. Nu de verbalisant daaromtrent niets heeft verklaard, biedt zijn verklaring onvoldoende basis voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. De aan de betrokkene opgelegde sanctie kan derhalve geen stand houden.
9. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen. Doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen zal het hof, met gegrondverklaring van het beroep, zowel de beslissing van de officier van justitie als de inleidende beschikking vernietigen.
10. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het administratief beroepschrift, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50 (= 3 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 5 augustus 2014, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 181252868 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 751,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.