ECLI:NL:GHARL:2018:2999

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
WAHV 200.195.732
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over parkeerboete voor parkeren voor in-/uitrit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 29 september 2015 een administratieve sanctie van € 90,- had opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren voor een in- en/of uitrit. De kantonrechter had de sanctie gematigd tot nihil, omdat het voertuig van de betrokkene slechts een klein deel voor de uitrit stond, waardoor de bewoners hun uitrit konden gebruiken. De officier van justitie was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter niet tot het oordeel had kunnen komen dat de omstandigheden het opleggen van de sanctie niet billijken. Het hof benadrukt dat het verbod om voor een in- of uitrit te parkeren absoluut is, en dat het parkeren voor de inrit het opleggen van de sanctie rechtvaardigt, ongeacht de mate waarin het voertuig voor de uitrit stond.

De betrokkene voerde aan dat de gemeente een laakbaar parkeerbeleid hanteert en dat hij niet gelijk behandeld werd ten opzichte van andere weggebruikers. Het hof oordeelt echter dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden, omdat er geen bewijs is dat er beleid is om bepaalde weggebruikers niet te beboeten. De betrokkene was bovendien vooraf gewaarschuwd dat hij beboet zou worden als hij voor de inrit parkeerde.

Uiteindelijk vernietigt het hof de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond, waarmee de oorspronkelijke sanctie van € 90,- in stand blijft.

Uitspraak

WAHV 200.195.732
30 maart 2018
CJIB 180354039
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 29 september 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard, het bedrag van de sanctie gematigd tot nihil en bepaald dat het tot zekerheid gestelde bedrag door de officier van justitie aan de betrokkene wordt gerestitueerd.

Het procesverloop

De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren voor een in- en/of uitrit”, welke gedraging zou zijn verricht op 18 maart 2014 om 14:45 uur op de Collegiantenstraat te Rijnsburg met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De kantonrechter heeft het bedrag van de sanctie op nihil gesteld, nu het voertuig van de betrokkene slechts voor een klein deel voor de uitrit stond, waardoor het voor de bewoners mogelijk bleef hun uitrit te gebruiken.
3. De officier van justitie betwist het oordeel van de kantonrechter dat er in dit geval aanleiding bestaat voor een matiging van het bedrag van de sanctie. Volgens de officier van justitie is het verbod om voor een in- of uitrit te parkeren absoluut. Dat de betrokkene zijn voertuig slechts deels voor deze uitrit heeft geparkeerd, zou dan ook niet tot matiging moeten leiden.
4. De betrokkene erkent in zijn reactie op het hoger beroepschrift dat hij formeel in overtreding was. Hij meent echter dat de kantonrechter terecht heeft meegewogen dat de gemeente een laakbaar parkeerbeleid hanteert. Zo gedoogt de gemeente dat de inrit als illegale parkeerplaats wordt gebruikt. De over het trottoir uitstekende voertuigen zorgen voor hinder. Dat wordt ook door de gemeente gedoogd. Verder stelt de betrokkene dat artikel 1 van de Grondwet wordt geschonden. Er stond op de betreffende dag namelijk aan de andere zijde van de inrit ook een auto geparkeerd. De eigenaar van dit voertuig kreeg alleen een waarschuwing.
5. Niet in geding is dat de verweten gedraging is verricht, zodat dit vaststaat.
Ter beoordeling ligt voor of de kantonrechter terecht aanleiding heeft gezien het sanctiebedrag te matigen tot nihil.
6. Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bepaalt dat beroep kan worden ingesteld ter zake dat de officier van justitie had moeten beslissen dat omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen.
7. De kantonrechter heeft relevant geacht dat het voertuig van de betrokkene slechts gedeeltelijk voor de in/uitrit stond geparkeerd. In het licht van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv verstaat het hof de beslissing van de kantonrechter aldus dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van de sanctie niet billijken.
8. Deze omstandigheid maakt echter niet dat van oplegging van een sanctie moet worden afgezien. Gelijk de officier van justitie heeft aangevoerd is het verbod om voor een in- of uitrit te parkeren absoluut. Dat betekent dat het parkeren voor de inrit het opleggen van de sanctie rechtvaardigt.
9. Niet is relevant dat de gemeente -in de visie van de betrokkene ten onrechte- zou gedogen dat de inrit als illegale parkeerplaats wordt gebruikt. Gelet op de overgelegde correspondentie tussen de betrokkene en de gemeente gaat het bij dit bezwaar van de betrokkene om de vraag of de gemeente terecht een parkeerplaats heeft aangewezen. Ook wanneer dit niet het geval zou zijn, dienen weggebruikers zich aan de geldende parkeerregels te houden. Deze omstandigheid rechtvaardigt dan ook niet het achterwege laten van de sanctie.
10. Het beroep van de betrokkene op artikel 1 van de Grondwet – waarin het gelijkheidsbeginsel is vastgelegd – kan de betrokkene niet baten. Het gelijkheidsbeginsel houdt kortgezegd in dat niet zonder geldige reden in het nadeel van een betrokkene mag worden afgeweken van geldend beleid. In dit geval is niet gebleken van beleid om bepaalde weggebruikers ten aanzien van het parkeren op het trottoir of het parkeren voor de inrit niet te beboeten. Dat de verbalisant – wat daar ook van zij – ten aanzien van de bestuurder van een ander voertuig gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om te volstaan met een waarschuwing, kan niet als schending van het gelijkheidsbeginsel worden aangemerkt. Overigens heeft de verbalisant verklaard dat hij de betrokkene tevoren heeft gewaarschuwd dat hij in geval van parkeren voor deze inrit zou worden beboet. Ook de betrokkene is dus, voordat handhavend werd opgetreden, gewaarschuwd.
11. Het hoger beroep van de officier van justitie treft doel. De kantonrechter had niet tot het oordeel kunnen komen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van de sanctie niet billijken. Het hof zal diens beslissing daarom vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.