ECLI:NL:GHARL:2018:3178

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
WAHV 200.214.166
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Eskandari
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het instellen van beroep in verkeerszaken en de verantwoordelijkheid van de betrokkene voor adreswijzigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 6 maart 2017. De zaak betreft de tijdigheid van het instellen van beroep tegen een inleidende beschikking van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) in een verkeerszaak. De betrokkene, vertegenwoordigd door gemachtigden, heeft aangevoerd dat zij op 3 juni 2014 zijn verhuisd naar Duitsland en dat het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) alle post naar het oude adres heeft verzonden. Hierdoor konden zij niet tijdig reageren op de inleidende beschikking, die op 9 februari 2015 was verzonden. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, omdat het beroep niet tijdig was ingesteld.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigden beoordeeld en vastgesteld dat het CJIB op 17 maart 2015 de inleidende beschikking als onbestelbaar retour ontving. Het hof oordeelt dat het CJIB, na ontvangst van de onbestelbare retour, een onderzoeksplicht had om het adres van de betrokkene na te gaan. Het hof concludeert dat de betrokkene verantwoordelijk is voor het tijdig doorgeven van adreswijzigingen aan de Kamer van Koophandel (KvK). De gemachtigden hebben niet kunnen aantonen dat de adreswijziging vóór de verzending van de inleidende beschikking was doorgegeven.

Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af. De betrokkene wordt niet in het gelijk gesteld, en het hof merkt op dat in een andere zaak met een ander CJIB-nummer een andere sanctie is opgelegd. Het hof wijst ook in die zaak arrest.

Uitspraak

WAHV 200.214.166
5 april 2018
CJIB 187234374
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 6 maart 2017
betreffende
V.O.F. [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] (Duitsland),
voor wie als gemachtigden optreden [B] en [C] , wonende te Duitsland.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigden van de betrokkene hebben tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigden van de betrokkene hebben schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. De gemachtigden voeren aan dat zij op 3 juni 2014 zijn verhuisd naar Duitsland en dat ook de betrokkene sindsdien in Duitsland is gevestigd. Het CJIB heeft alle post in eerste instantie naar het oude adres verzonden. Daardoor konden de gemachtigden niet tijdig reageren op de inleidende beschikking. De nieuwe bewoner heeft de brieven van het CJIB teruggezonden onder vermelding van het nieuwe adres van de betrokkene. Ook heeft de nieuwe bewoner het CJIB telefonisch en per e-mail benaderd. Het CJIB heeft desondanks de verouderde gegevens uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) gehanteerd in zijn brieven. Daarom is het CJIB wat de gemachtigden betreft zelf verantwoordelijk voor verzending naar het verkeerde adres. Het CJIB moet bekend zijn dat de KvK achterloopt met gegevensverwerking. Uit een door de gemachtigden overgelegde uittreksel van de KvK blijkt dat de betrokkene per ‘00 juni 2014’ is gevestigd in Duitsland. De gemachtigden betwisten daarom dat het CJIB zich gebaseerd kan hebben op gegevens uit het Handelsregister van de KvK. Tot slot bevreemdt het de gemachtigden dat de betrokkene twee verschillende beslissingen heeft ontvangen.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
4. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de inleidende beschikking op 9 februari 2015 is verzonden. Op 17 maart 2015 ontving het CJIB deze beschikking als onbestelbaar retour.
5. Indien de inleidende beschikking onbestelbaar retour wordt ontvangen, ontstaat er voor het CJIB op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wahv een onderzoeksplicht om het adres van de betrokkene na te gaan in de Basisregistratie Personen ofwel in dit geval bij de Kamer van Koophandel. Indien de beschikking ook na verzending naar dat adres als onbestelbaar retour komt, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.
6. Blijkens het zaakoverzicht heeft op 17 maart 2015 een adresverificatie plaatsgevonden. Vervolgens is de inleidende beschikking op 2 april 2015 opnieuw aan de betrokkene toegezonden. Gelet daarop is de beschikking op de juiste wijze bekendgemaakt. De beroepstermijn eindigde derhalve – met inachtneming van de Algemene termijnenwet – op 18 mei 2015. Het beroepschrift is gedateerd 6 april 2016 en blijkens een daarop gesteld stempel op 13 april 2016 bij de CVOM ingekomen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
7. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
8. Volgens de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie stond de betrokkene ten tijde van de verzending van de inleidende beschikking bij de KvK nog op haar oude adres geregistreerd. De brieven van het CJIB zijn verzonden naar het oude adres en - volgens de gemachtigden - teruggezonden door de nieuwe bewoner. Uit het uittreksel dat is overgelegd door de gemachtigden blijkt niet wanneer de adreswijziging is doorgegeven aan de KvK. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat het adres al vóór de verzending van de inleidende beschikking is gewijzigd. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokkene (of diens vertegenwoordigers) om (tijdig) te zorgen voor een juiste vermelding van het adres in het Handelsregister van de KvK. De onjuiste vermelding van het adres komt dan ook voor rekening van de betrokkene. Hetgeen de gemachtigden hebben aangevoerd, leidt derhalve niet tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest.
9. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep terecht ongegrond verklaard. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Dit houdt in dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie.
10. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.
11. Het hof merkt op dat in de zaak met het CJIB-nummer 189319101 een andere sanctie is opgelegd. De gemachtigden hebben in beide zaken rechtsmiddelen aangewend en daardoor verschillende beslissingen ontvangen. Het hof wijst vandaag ook in die zaak arrest.
12. Het hof merkt voorts op dat de verhogingen van de sanctie door de advocaat-generaal ongedaan zijn gemaakt.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.