In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een hoger beroep in een strafzaak, had op 1 december 2017 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend tegen de raadsheren T.H. Bosma, J. Hielkema en A.J. Rietveld. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van het hof op 28 november 2017, waarbij het verzoek om getuigen te horen was afgewezen. Verzoeker stelde dat deze afwijzing duidde op vooringenomenheid van de raadsheren.
De wrakingskamer heeft het verzoek ontvankelijk verklaard, maar de gronden van het verzoek niet gegrond bevonden. De wrakingskamer benadrukte dat op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, iedere partij recht heeft op een eerlijke en onpartijdige behandeling. De wrakingskamer stelde vast dat de vrees voor partijdigheid van de rechters niet objectief gerechtvaardigd was en dat het wrakingsverzoek niet kon dienen als een verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van het hof.
De beoordeling van de wrakingskamer leidde tot de conclusie dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij de beslissing op 23 maart 2018 openbaar werd uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.