ECLI:NL:GHARL:2018:3193

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.228.766/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in hoger beroep

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een hoger beroep in een strafzaak, had op 1 december 2017 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend tegen de raadsheren T.H. Bosma, J. Hielkema en A.J. Rietveld. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van het hof op 28 november 2017, waarbij het verzoek om getuigen te horen was afgewezen. Verzoeker stelde dat deze afwijzing duidde op vooringenomenheid van de raadsheren.

De wrakingskamer heeft het verzoek ontvankelijk verklaard, maar de gronden van het verzoek niet gegrond bevonden. De wrakingskamer benadrukte dat op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, iedere partij recht heeft op een eerlijke en onpartijdige behandeling. De wrakingskamer stelde vast dat de vrees voor partijdigheid van de rechters niet objectief gerechtvaardigd was en dat het wrakingsverzoek niet kon dienen als een verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van het hof.

De beoordeling van de wrakingskamer leidde tot de conclusie dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij de beslissing op 23 maart 2018 openbaar werd uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.228.766/01

beslissing van 27 maart 2018

op het (schriftelijke) verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [A] , [a-straat 1] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
verzoeker,
dat strekt tot wraking van:

mrs. T.H. Bosma, J. Hielkema en A.J. Rietveld,

raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.
Het verloop van de procedure
In de zaak betreffende de behandeling van het hoger beroep van verzoeker in de strafzaak met het parketnummer 21-003955-16, heeft de meervoudige kamer van het hof op 28 november 2017 ter terechtzitting het verzoek afgewezen om niet ter zitting meegebrachte getuigen te horen.
Verzoeker heeft naar aanleiding van deze beslissing op 1 december 2017 een schriftelijk verzoek (per e-mail) gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren.
Mr. Bosma heeft mede namens mrs. Hielkema en Rietveld op 5 december 2017 schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 22 februari 2018 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij deze behandeling verschenen en heeft het wrakingsverzoek mondeling en schriftelijk toegelicht.
De beoordeling van het verzoek
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
Gronden van het wrakingsverzoek
Het wrakingsverzoek houdt kort weergegeven in dat het afwijzen van het verzoek tot het horen van de gevraagde getuigen wijst op vooringenomenheid c.q. partijdigheid van het hof.
Standpunt verweerders
De gewraakte raadsheren hebben bestreden dat sprake is geweest van enige vooringenomenheid.
Beoordeling
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer het volgende voorop.
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en
artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
Voorts is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden.
De inhoudelijke onderbouwing van het verzoek is beperkt tot enkele opmerkingen ten aanzien van het verloop van de zitting van het hof van 28 november 2017 en de door het hof gegeven motivering van de beslissing om de niet naar de zitting meegenomen getuigen niet te horen. Dat verloop, zoals dit uit het van de zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt, en die motivering kunnen echter niet de conclusie dragen dat de beslissing zodanig onbegrijpelijk is, dat uit die onbegrijpelijkheid volgt dat aan het nemen van die beslissing geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.
De conclusie uit het voorgaande is dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen grond vormt voor wraking, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. T.H. Bosma, J. Hielkema en A.J. Rietveld af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, M.W. Zandbergen en J.D.S.L. Bosch, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier G.G. Eisma in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2018 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.