ECLI:NL:GHARL:2018:3229

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
200.217.391/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na kortdurend kinderloos huwelijk en gebrek aan inspanning voor betaalde arbeid

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie na een kortdurend kinderloos huwelijk. Het huwelijk van partijen is in 2013 ontbonden, en de vrouw had eerder verzocht om partneralimentatie, welke door de rechtbank Noord-Nederland was afgewezen. Het hof had in 2014 bepaald dat de man een bijdrage van € 210,- per maand moest betalen, die in 2016 was geïndexeerd naar € 216,37. De vrouw verzocht in 2016 om de alimentatie te verhogen naar € 2.000,- per maand, terwijl de man verzocht om de alimentatie op nihil te stellen. De rechtbank had de alimentatie verlaagd naar € 453,- per maand, waarop de vrouw in hoger beroep ging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2018 werd duidelijk dat de vrouw geen enkele poging had ondernomen om betaalde arbeid te vinden, ondanks dat zij in staat werd geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien en dat zij geen behoefte had aan een aanvullende uitkering van de man. De grieven van de man met betrekking tot de behoeftigheid van de vrouw slaagden, en het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De alimentatie werd met ingang van 5 april 2018 op nihil gesteld, en het hof verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheid van de vrouw om zelf in haar levensonderhoud te voorzien, vooral gezien de korte duur van het huwelijk en het ontbreken van kinderen. Het hof concludeerde dat de vrouw geen recht had op een hogere alimentatie, gezien haar gebrek aan inspanning om werk te vinden en haar financiële situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.391/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/151331 / FA RK 16-1515)
beschikking van 5 april 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Henkelman te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.C. Bosch te Drachten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 12 juni 2017;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een fax van mr. Henkelman van 11 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Henkelman van 17 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bosch van 24 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Henkelman van 25 januari 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting heeft mr. Bosch mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 juli 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij latere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
6 november 2013 is de door de vrouw verzochte partneralimentatie afgewezen. Bij beschikking van 4 november 2014 heeft dit hof die beschikking vernietigd, en bepaald dat de man met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk een bijdrage aan de vrouw diende te betalen in de kosten van haar levensonderhoud van € 210,- per maand. Gelet op de wettelijke indexering bedroeg de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in 2016 € 216,37 per maand.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 20 oktober 2016, heeft de vrouw de rechtbank verzocht de beschikking van het hof van 4 november 2014 te wijzigen, en te bepalen dat de man zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 2.000,- bruto per maand, met ingang van 1 oktober 2016.
3.4
De man heeft verweer gevoerd en bij wijze van zelfstandig verzoek de rechtbank verzocht de beschikking van het hof van 4 november 2014 te wijzigen en de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te stellen op nihil, met ingang van de datum van het zelfstandig verzoek.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van het hof van
4 november 2014 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2016 € 453,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in haar kosten van haar levensonderhoud.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
15 maart 2017. Deze grief ziet op de draagkracht van de man. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de beschikking van het hof van 4 november 2014 te wijzigen en de door de man te betalen onderhoudsbijdrage te bepalen op € 991,61 per maand, met ingang van de datum van het inleidende verzoekschrift.
4.3
De man heeft verweer gevoerd en is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grieven zien op de draagkracht van de man en de behoeftigheid van de vrouw. De man verzoekt het hof het verzoek van de vrouw af te wijzen en te bepalen dat de beschikking van 15 maart 2017 wordt vernietigd en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage ten titel van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 oktober 2016 wordt gesteld op nihil.
4.4
Tussen partijen is in geschil de draagkracht van de man en wel op de volgende punten: zijn inkomen, de huurkosten, de wijze van verwerking van de bijtelling privé-gebruik zakelijke auto, de onderhoudsverplichting jegens de meerderjarige dochter [B] en de afbetaling op een schuld bij [C] . Voorts is in geschil (incidenteel appel) de behoefte van de vrouw aan een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) die een hernieuwde beoordeling van de onderhoudsbijdrage rechtvaardigt.
Behoefte vrouw
5.2
Het hof ziet aanleiding om eerst de grief in het incidenteel hoger beroep ten aanzien van de behoefte van de vrouw te bespreken.
5.3
Partijen zijn het er over eens dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2014 € 1.500,- netto per maand bedroeg, en dat deze jaarlijks dient te worden geïndexeerd. Gelet op deze indexering bedraagt de behoefte in 2016 € 1.531,66 netto per maand.
5.4
De man stelt dat de vrouw zelf in haar levensonderhoud kan voorzien. Hij heeft de behoefte van de vrouw betwist en heeft onder meer gewezen op de inspanningsverplichting van de vrouw.
5.5
De vrouw betwist dat zij zelf in haar gehele behoefte kan voorzien. Zij stelt dat zij een uitkering van stichting [D] ontvangt van € 495,03 netto per maand en een netto uitkering van [E] van € 45,02 netto per maand. De vrouw becijfert haar aanvullende behoefte aan een door de man te betalen bijdrage aldus op € 991,61 netto per maand, zoals de rechtbank ook heeft gedaan. Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw ter zitting medegedeeld dat in het appelschrift abusievelijk is verzocht om een door de man te betalen bijdrage van € 991,61 per maand op te leggen. Omdat hiermee is bedoeld een netto bedrag, dient dit bedrag volgens de advocaat nog te worden gebruteerd.
5.6
Het hof is van oordeel dat van de vrouw mag worden gevergd dat zij verantwoordelijkheid neemt om te trachten in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Dit geldt temeer nu partijen slechts 5,5 jaren gehuwd zijn geweest, uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren, en er sinds de echtscheiding meer dan vier jaren zijn verstreken. De stelling van de man dat zij in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien is door de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op de weg van de vrouw gelegen om aan te tonen en met bewijsstukken te onderbouwen dat sprake is van gegronde redenen waarom zij er niet in is geslaagd geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof constateert dat de vrouw geen enkele poging heeft ondernomen om betaalde arbeid te vinden. De vrouw heeft naar eigen zeggen geen sollicitaties verricht en heeft evenmin overwogen om een opleiding te volgen. Hoewel de vrouw heeft aangegeven dat zij wegens stressklachten en jicht in haar knieën beperkt is om arbeid te verrichten, heeft zij dit met geen enkel stuk onderbouwd. Het hof is daarom van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de vrouw in staat is om in redelijkheid inkomsten te verwerven.
De vrouw heeft zodoende geen behoefte aan een aanvullende uitkering van de man. De grief van de man ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw slaagt.
De draagkracht van de man
5.7
De grieven ten aanzien van de draagkracht van de man behoeven op grond van hetgeen hierboven is overwogen geen nadere bespreking.
Ingangsdatum
5.8
Partijen hebben ter zitting verklaard dat de man vanaf de bestreden beschikking van
15 maart 2017 de hogere alimentatiebijdrage aan de vrouw heeft betaald. De vrouw heeft naast deze alimentatie alleen nog een inkomen uit de hiervoor vermelde polissen. Weliswaar is de huwelijksgemeenschap van partijen nog onverdeeld, maar onduidelijk is of hieruit nog een positief saldo voor de vrouw zal resteren. Ten slotte geldt dat de vrouw nog een schuld heeft wegens eerder verkregen leenbijstand. Een wijziging van de alimentatie per een datum die ligt in het verleden, zal resulteren in een terugbetalingsverplichting voor de vrouw, hetgeen voor haar ingrijpende gevolgen zal hebben. Het hof is daarom van oordeel dat in dit geval als ingangsdatum de datum van deze beschikking zal dienen te gelden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de incidentele grief van de man. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
15 maart 2017, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van
4 november 2014, en stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud met ingang van 5 april 2018 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, J. G. Idsardi en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 5 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.