Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
: Lentis,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
te verklaren voor recht dat de tussen partijen op 16 april 2012 gesloten vaststellingsovereenkomst met ingang van 5 juli 2012 buitengerechtelijk is ontbonden, en voorts:
primair:
- te verklaren voor recht dat daardoor het tussen partijen tot 1 juni 2012 bestaande dienstverband is herleefd per 5 juli 2012;
- te verklaren voor recht dat dit (herstelde, voortgezette en/of herleefde) dienstverband ingevolge de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter te Groningen van 8 oktober 2012 met ingang van 1 november 2012 is ontbonden;
- Lentis te veroordelen tot doorbetaling van het salaris (€ 9.897,42 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) tot de datum waarop dit dienstverband zal zijn geëindigd, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente,
subsidiair:
- voor recht te verklaren dat Lentis tekort is geschoten in de nakoming van haar ongedaanmakingsverbintenissen voortvloeiend uit de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst;
- Lentis op die grond te veroordelen tot betaling van:
a) een schadevergoeding van € 37.993,32 bruto, zijnde het loon dat [appellant] anders zou hebben ontvangen in de periode van 5 juli 2012 tot 1 november 2012, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2012;
b) een schadevergoeding van € 273.341,19, zijnde de gederfde ontbindingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2012;
- voorwaardelijk, voor het geval de vordering hiervoor sub b) niet wordt toegewezen: een maandelijkse schadevergoeding gelijk aan het gederfde loon vanaf 1 november 2012 tot aan de AOW-leeftijd, te vermeerderen met wettelijke rente,
cumulatief:
a) een aanvullende schadevergoeding ten bedrage van het loon dat [appellant] verdiend zou hebben bij GGZ-Friesland met het werkgeversaandeel in de pensioenpremie vanaf 1 november 2012 tot de AOW-gerechtigde leeftijd, te verminderen met wat [appellant] aan inkomen verwerft;
b) € 35.000,- netto aan immateriële schade;
c) € 21.564,31 bruto aan niet genoten verlofdagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2012,
cumulatiefsub a) gewijzigd aldus, dat hij wegens gederfd salaris door het proeftijdontslag bij GGZ-Friesland
een schadevergoeding vordert van € 166.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2012.
2.De vaststaande feiten
In een e-mail van 2 april 2012 aan [F] schrijft [appellant] in vervolg daarop:
“Voor de volledigheid meld ik je dat ik mij naar aanleiding van ons recente telefoongesprek, dd 29-03, waarin gesproken is over een wederzijdse beëindiging en dat ik vrijgesteld zou worden van werkzaamheden, vandaag niet bij het FACT-team heb gemeld. Ik ben trouwens nog in afwachting van het op schrift gestelde beëindigingsvoorstel per 01-06-2012.”
“Dank voor je mailtje. Ik pak vandaag e.e.a. op richting [G][toev. hof: een medewerker P&O van Lentis]
. (…)”2.11 Partijen hebben vervolgens ter beëindiging van het dienstverband schriftelijk een door hen beide ondertekende overeenkomst gesloten, benoemd als “vaststellingsovereenkomst” en gedateerd op 16 april 2012. In artikel 1 van deze overeenkomst staat dat de arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd
“door middel van het ondertekenen van deze vaststellingsovereenkomst per 1 juni 2012, hierna te noemen: Einddatum, met wederzijds goedvinden”.Als grond voor de beëindiging vermeldt de overeenkomst dat tussen partijen verschil van inzicht bestaat over de wijze waarop de functie van [appellant] moet worden uitgeoefend, dat onvoldoende vertrouwen bestaat in een vruchtbare voortzetting en dat partijen elkaar dat niet kunnen verwijten. In de overeenkomst zijn verder, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
Finale kwijting16. Met inachtneming en na uitvoering van het vorenstaande zullen partijen over en weer algeheel en finaal ten aanzien van elkaar gekweten zijn en hebben zij niets meer van elkaar te vorderen, (…).”
Tevens melden we u dat Lentis inmiddels bij monde van dhr. [F] , voorzitter van de Raad van Bestuur, heeft gereageerd op de uitzending die zij gisteren hebben gezien. Zij geven onder meer aan dat het onderzoek - waarvan de uitkomsten ook in onze reportage zitten - de tekortkomingen aan het licht hebben gebracht die ook in ons programma naar voren komen. Tevens geven zij aan dat uw cliënt, dhr. [appellant] , van zijn functie als behandel coördinator van de afdeling [C] is ontheven in juli 2011, gezien zijn grote rol bij de problematiek. Ook geven zij aan dat hij in december 2011 volledig ontheven is van al zijn taken.
“Na het bekijken van de beelden voor de uitzending van De Vijfde Dag kan ik u de volgende reactie geven:
De problematiek die in de beelden naar voren komt is mij in juni 2011 schriftelijk gemeld door mevrouw [D] . Ik heb haar daarop uitgenodigd en haar signalen zeer serieus genomen door opdracht te geven tot een onderzoek door extern deskundigen. Ik heb mevrouw [D] op de hoogte gehouden middels de rapporten van dit onderzoek. Het onderzoek heeft de tekortkomingen aan het licht gebracht die in uw programma naar voren komen. Naar aanleiding van het onderzoek is een verbetertraject gestart dat momenteel loopt op de betreffende afdeling.Wat de heer [appellant] betreft kan ik u meedelen dat ik en de directie van de betreffende afdeling hem gezien zijn grote rol bij de problematiek, in juli 2011 hebben ontheven van zijn functie als behandelcoördinator op de afdeling [C] en hem in december 2011 volledig hebben ontheven van al zijn taken. Per 1 juni 2012 is hij uit dienst.”
De (huidige) advocaat van [appellant] heeft daartoe onder meer het volgende aan Lentis geschreven:
“
Met uw brief van 13 juni 2012 aan de EO-redactie De Vijfde Dag en uw op het intranet gepubliceerde reactie op het EO-programma van 15 juni 2012 heeft u deze artikelen[art. 13 en 14, hof]
geschonden. U bent daardoor jegens cliënt toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Op grond van deze tekortkoming ontbindt cliënt bij dezen, derhalve langs buitengerechtelijke weg, de hierboven aangeduide vaststellingsovereenkomst.”In de brief stelt [appellant] zich per direct beschikbaar om op eerste afroep zijn werkzaamheden weer te verrichten en maakt hij aanspraak op loondoorbetaling vanaf 5 juli 2012.
“De inspectie herkent op basis van het onderzoek de berichtgeving van de
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De wijziging van eis in principaal appel
cumulatiefsub a) concreet gemaakt over de periode tot 1 december 2014 en ook tot die periode beperkt.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief IIheeft [appellant] toegelicht dat de rechtbank in haar verkorte weergave van zijn vorderingen en stellingen onvolledig is geweest. Bij die grief heeft [appellant] geen belang. Ook als die grief gegrond zou zijn, leidt dat op zichzelf niet tot een andere beslissing. Overigens heeft het hof die vorderingen en stellingen hiervoor (onder 1.4 en 3.1) opnieuw weergegeven en daarbij rekening gehouden met wat [appellant] in zijn grief heeft aangevoerd.
grief 1 in incidenteel hoger beroep).
De reactie van Lentis op die uitzending (zie 2.16) houdt in dat Lentis dat beeld herkent en dat zij [appellant] inmiddels ook van zijn functie en taken heeft ontheven. Een dergelijke reactie is naar het oordeel van het hof onmiskenbaar negatief voor [appellant] . Immers, bezien in samenhang met de voorafgaande uitzending, wordt [appellant] daardoor weggezet als een slecht functionerende psychiater die verantwoordelijk is voor misstanden in de instelling en, zo is de suggestie in de reactie, daarom inmiddels uit zijn functie is gezet.
Het hof is van oordeel dat die uitzonderingssituatie zich niet voordoet.
Voor een uitzondering als bedoeld is niet toereikend dat, zoals Lentis heeft aangevoerd, de tekortkoming betrekking heeft op een nevenverplichting waarover niet is onderhandeld en die door Lentis ongevraagd in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. Dat maakt de tekortkoming in de nakoming van die verplichting nog niet beperkt van betekenis. Dat Lentis zich publiekelijk in (sterk) negatieve zin over [appellant] heeft uitgelaten, is diffamerend voor [appellant] en schaadt hem aanzienlijk in zijn belangen, temeer gelet op het landelijke bereik van het medium waarin die uitlatingen zijn gedaan.
Ook is niet toereikend de aard van de overeenkomst, te weten een vaststellingsovereenkomst waarmee partijen beoogden een einde te maken aan hun arbeidsovereenkomst, bezien in samenhang met de omstandigheid dat [appellant] met de ontbinding nu juist weer herleving dan wel herstel van die arbeidsverhouding beoogde. Dat partijen ten tijde van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst van hun arbeidsverhouding af wilden, maakt nog niet dat [appellant] na de tekortkoming van Lentis geen te respecteren belang meer kon hebben bij voortzetting van het dienstverband. In dit geval had [appellant] kort na de tekortkoming van Lentis zijn baan bij GGZ-Friesland alweer verloren (proeftijdontslag) en hij had dus terstond belang bij een ander dienstverband. Daarbij geldt dat voortzetting van het dienstverband tussen partijen nog niet betekent dat partijen ongewild tot elkaar veroordeeld zouden blijven. Een voortzetting kan juist ook het vertrekpunt vormen voor
De slotsom is dat [appellant] de vaststellingsovereenkomst derhalve rechtsgeldig (buitengerechtelijk) ontbonden heeft op 5 juli 2012. Grief I in incidenteel hoger beroep faalt.
-het primaire standpunt van [appellant] - of dat daardoor op Lentis een verplichting is komen te rusten om medewerking te verlenen aan het herstel van die arbeidsovereenkomst, het subsidiaire standpunt van [appellant] .
grieven I, III en IVin principaal hoger beroep).
De beëindiging van de arbeidsovereenkomst (per 1 juni 2012) vormde de kern van de vaststellingsovereenkomst. Met de ondertekening van die overeenkomst hebben beide partijen die beëindiging bewerkstelligd. Daarmee hebben zij wederzijds een in de vaststellingsovereenkomst vastgelegde prestatie (de rechtshandeling van toestemming voor de beëindiging met wederzijds goedvinden) verricht. De uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverplichting resulteerde er in dat partijen jegens elkaar gehouden raakten om (desverlangd) hun medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van die beëindiging. Die ongedaanmaking diende erin te resulteren dat zoveel mogelijk zou worden teruggekeerd naar de situatie zoals die voorafgaande aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst bestond. Die situatie was dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur bestond. De ongedaanmakingsverplichting resulteerde daarmee in een verplichting van partijen om over en weer (desverzocht) hun medewerking te verlenen aan het herstel van die arbeidsovereenkomst.
Het hof maakt het door de rechtbank gemaakte onderscheid niet. De rechtsverhouding tussen partijen is pas gewijzigd door de (ondertekening van) de vaststellingsovereenkomst. Pas daardoor eindigde de arbeidsovereenkomst van partijen (per 1 juni 2012). Daaraan voorafgaand gold nog een arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde duur). Dat is de situatie waar naar teruggekeerd diende te worden.
Het bedrag aan gederfd loon is bruto toewijsbaar, nu het een vergoeding betreft voor inkomsten uit arbeid.
De grieven I, III en IV slagen derhalve gedeeltelijk.
grieven V en VIvan [appellant] . Volgens hem laten de aanvullende schadevergoeding en de immateriële schadevergoeding zich wel begroten (grief V) en is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op wat hij aan zijn vordering uit hoofde van niet genoten verlofdagen ten grondslag had gelegd (grief VI).
Voor toewijzing van die vordering bestaat in dit geval geen grond. Ook niet als veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat het proeftijdontslag inderdaad (mede) het gevolg is van de reactie van Lentis op de uitzending, hetgeen Lentis heeft betwist.
In de naar billijkheid vastgestelde ontbindingsvergoeding, die deel uitmaakt van de aan [appellant] toe te kennen schadevergoeding (zie 5.18) en is gebaseerd op artikel 7:685 BW (oud), moeten namelijk door de kantonrechter alle omstandigheden van het concrete geval geacht worden te zijn meegewogen en tot uitdrukking zijn gebracht in de hoogte van de ontbindingsvergoeding (de zgn. Baijings-leer). Daaronder valt ook de inkomensderving die het gevolg zal zijn van de ontbinding. De kantonrechter heeft in dat verband in zijn beschikking uitdrukkelijk overwogen dat de kansen van [appellant] op de arbeidsmarkt klein zijn geworden en dat er voldoende aanleiding is om aan te nemen dat [appellant] “besmet” is geraakt. Nu [appellant] aanspraak maakt op die ontbindingsvergoeding (met daarin dus begrepen een vergoeding voor de derving van arbeidsinkomsten door die ontbinding) komt [appellant] daarnaast niet ook nog een aanspraak toe op vergoeding van gederfde inkomsten door het eerdere proeftijdontslag. Het nadeel dat hij daardoor heeft geleden is geabsorbeerd door het herstel dat had moeten plaatsvinden van zijn arbeidsovereenkomst met Lentis en de schadevergoeding waarop hij aanspraak heeft omdat dit herstel niet heeft plaatsgevonden (waaronder de ontbindingsvergoeding). Het hof merkt daarbij nog op dat de ontbindingsvergoeding ook aanzienlijk hoger is dan het bedrag dat [appellant] vordert als schade door het verlies van zijn betrekking bij GGZ-Friesland.
De door Lentis opgeworpen kwesties of het proeftijdontslag inderdaad is veroorzaakt door de reactie van Lentis op de uitzending van “De Vijfde Dag” en of [appellant] zelf ook een verwijt treft ten aanzien van het proeftijdontslag, kunnen bij deze stand verder buiten beschouwing blijven.
Dat de kantonrechter in de beschikking nog uitdrukkelijk overweegt dat de vergoeding uitsluitend de ontbinding van de arbeidsovereenkomst betreft, maakt dat, anders dan [appellant] meent, niet anders; de kantonrechter heeft de immateriële aspecten die de ontbinding aankleven daarmee niet uitdrukkelijk uitgezonderd van de door hem in zijn afweging betrokken omstandigheden.
heeft zich in zijn akte daar echter niet over uitgelaten.
Lentis heeft in haar akte verklaard dat partijen het erover eens zijn geworden dat moet worden afgerekend tegen een uurtarief van € 65,90 bruto. Verder heeft Lentis verklaard dat partijen het erover eens zijn geworden dat [appellant] met betrekking tot de verlofuren tot
€ 4.604,53 bruto, te vermeerderen met € 681,12 bruto (de wettelijke verhoging van 50% over de achterstallige verlofuren van € 1.362,25 bruto), en voorts te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.285,65 bruto vanaf 1 november 2012.
grief IInog op tegen haar veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg. Die grief slaagt niet. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het principale hoger beroep gedeeltelijk slaagt en dat het incidentele hoger beroep faalt. Die uitkomst bevestigt dat Lentis in eerste aanleg moet worden aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij.
6.De slotsom
Het bestreden vonnis dient gedeeltelijk te worden vernietigd. Voor de duidelijkheid zal het hof het vonnis geheel vernietigen en opnieuw recht doen.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [appellant] gevallen zullen worden vastgesteld op € 93,80 aan explootkosten excl. btw, € 1.601,- voor griffierecht en op € 6.526,- voor salaris advocaat (2 punten x tarief VI).
De kosten voor de procedure in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] gevallen zullen worden vastgesteld op € 894,- voor salaris advocaat (2 punten x 0,5 x tarief II).
7.De beslissing
a) een bedrag van € 37.993,32 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van 1 november 2012 tot de dag van betaling,
b) een bedrag van € 273.341,19 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van 1 november 2012 tot de dag van betaling,
c) een bedrag van € 5.285,65 bruto, (€ 4.604,53 bruto vermeerderd met 50% wettelijke verhoging over € 1.362,25 bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van