In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 13 mei 2016 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het niet gebruiken van de rijbaan, specifiek voor het parkeren op een trottoir op 4 maart 2015. De betrokkene ontkent de overtreding en stelt dat hij nooit een boete zou riskeren, gezien hij dagelijks zijn kinderen naar school brengt en de politie in de buurt controleert. Hij betwist ook de geldigheid van de eed die de verbalisant heeft afgelegd en vraagt zich af of de verbalisant wel degelijk de waarheid spreekt.
Het hof oordeelt dat de verklaring van de verbalisant, die op ambtseed is afgelegd, voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging. De betrokkene heeft geen specifieke feiten aangedragen die de verklaring van de verbalisant in twijfel trekken. Het hof bevestigt dat de verbalisant niet verplicht was om een aankondiging van de beschikking achter te laten op het voertuig van de betrokkene. De termijn voor het opleggen van de sanctie is niet overschreden, en de klachten van de betrokkene over de procedurele duur worden verworpen. Het hof concludeert dat de redelijke termijn van berechting niet is overschreden en bevestigt de beslissing van de kantonrechter.