Uitspraak
[appellant] ,
[geïntimeerde] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling door het hof
eerste griefbetwist [appellant] dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Er is geen reële of recente dreiging van onrechtmatig handelen van zijn kant die een voorziening zoals getroffen kan rechtvaardigen.
grief 3komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerde] gepresenteerde feiten en omstandigheden een straat- en contactverbod rechtvaardigen. Hij betwist het als onberekenbaar en gevaarlijk afgeschilderde beeld van hem dat [geïntimeerde] schetst. Partijen hebben een verschillend beeld van hun relatie, [geïntimeerde] neemt nu een slachtofferrol aan en schuift het gezamenlijk verleden van partijen op [appellant] af. Er is alleen ruimte voor toewijzing van ingrijpende maatregelen zoals een straat- en contactverbod wanneer de persoonlijke veiligheid van [geïntimeerde] en de kinderen niet op een andere manier te bereiken is. Daarvan is in de ogen van [appellant] geen sprake: er is onvoldoende reële dreiging van zijn kant van onrechtmatig handelen van zodanige ernst dat dergelijke verboden gerechtvaardigd zouden zijn.
vierde griefbetwist [appellant] het oordeel van de voorzieningenrechter dat het niet onaannemelijk is dat hij zonder straat- en contactverbod bij de woning van [geïntimeerde] of van de oppas zal verschijnen. Hij is daar al heel lang niet meer geweest en is dat ook niet van plan.
zevende griefstelt [appellant] dat een contactverbod niet nodig is. Van veelvuldig lastigvallen of contact zoeken is niet gebleken en is ook geen sprake. [geïntimeerde] heeft de telefoon van de kinderen voor [appellant] geblokkeerd, zodat hij sindsdien geen contact meer met ze heeft gehad.
grief 8bestrijdt [appellant] de toewijzing van het gevorderde sub 3 (hierboven weergegeven onder overweging 1.1 – toevoeging hof). Hij betwist zich schuldig te hebben gemaakt of te zullen maken aan het gedrag waar dit verbod betrekking op heeft.
tiende grieftenslotte is gericht tegen de oplegging van de verboden voor de duur van de verboden, te weten een jaar. Dit vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomende recht zich vrijelijk te verplaatsen en er moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo’n inbreuk rechtvaardigen. Daarvan is volgens [appellant] geen sprake.