In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een administratieve sanctie die was opgelegd aan de kentekenhouder van een voertuig, terwijl de gemachtigde, die het voertuig feitelijk bestuurde, niet als bestuurder was aangesproken door de verbalisant. De betrokkene ontving een bekeuring voor het niet gebruiken van de rijbaan, terwijl de verbalisant had aangegeven dat de gemachtigde door moest rijden en dreigde met een bekeuring. De gemachtigde heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die het beroep ongegrond had verklaard.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verbalisant niet de identiteit van de bestuurder heeft vastgesteld, terwijl er een reële mogelijkheid was om dit te doen. Volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) dient een sanctie bij voorkeur aan de bestuurder te worden opgelegd. Het hof concludeert dat de sanctie onterecht aan de kentekenhouder is opgelegd, omdat de verbalisant de bestuurder had kunnen aanspreken. Hierdoor is gehandeld in strijd met de Wahv.
Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de sanctie opgelegd aan de kentekenhouder vernietigd. Tevens is bepaald dat het bedrag dat door de betrokkene als zekerheid was gesteld, aan haar wordt gerestitueerd. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van de identiteit van de bestuurder voordat een sanctie kan worden opgelegd aan de kentekenhouder.