ECLI:NL:GHARL:2018:3452

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
WAHV 200.213.086
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • A. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over parkeerverbod en sanctieoplegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 27 februari 2017 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod op 3 januari 2016. De betrokkene beschikte over een parkeervergunning, maar betwistte dat hij in strijd met het parkeerverbod had gehandeld. Hij stelde dat er geen geldig bord E1 aanwezig was en dat het voertuig niet buiten de parkeervakken stond, omdat de breedte van de strook te smal was.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak op 30 maart 2018 behandeld, waarbij de betrokkene niet aanwezig was. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar de betrokkene heeft geen nadere toelichting gegeven op zijn beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisant een voldoende grondslag heeft voor de vaststelling van de gedraging, en dat de betrokkene niet heeft aangetoond dat de verklaring van de verbalisant onjuist is. De betrokkene heeft weliswaar een geldige parkeervergunning, maar dit betekent niet dat hij niet in strijd met het parkeerverbod heeft gehandeld.

Het hof concludeert dat de betrokkene zijn voertuig niet op een daartoe bestemd weggedeelte heeft geparkeerd en dat er sprake was van een parkeerverbodszone. De sanctie is terecht opgelegd, en het verzoek tot vergoeding van kosten is afgewezen. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.

Uitspraak

WAHV 200.213.086
13 april 2018
CJIB 194863633
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 27 februari 2017
betreffende
mr. [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 21 maart 2018 is nog een schrijven van de betrokkene ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 maart 2018. De betrokkene is niet verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [B] .

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
3 januari 2016 om 11.39 uur op het Pelmolenplantsoen te Utrecht met het voertuig met het kenteken [YY-00-YY] .
2. De betrokkene betwist niet dat hij zijn voertuig op voormelde tijd en plaats heeft geparkeerd, maar betwist dat hij in strijd met een parkeerverbod heeft gehandeld. Hij beschikte over een parkeervergunning voor het betreffende parkeerrayon. Volgens de betrokkene ontbreekt ter plaatse een geldig bord E1. Dat de verbalisant de vergunning niet in het voertuig heeft waargenomen kan kloppen, want deze vergunningen worden al sinds 2009 (ook) digitaal, zonder vignet, verstrekt. Voor zover de verbalisant verklaart dat het voertuig buiten de vakken stond geparkeerd, merkt de betrokkene op dat ter plaatse alleen maar een lijn met afwijkende klinkers is aangebracht, en dat de breedte van de strook waar geparkeerd moet worden niet meer is dan 1,50 meter. Derhalve kan, aldus de betrokkene, geen enkel voertuig met vier wielen binnen de vakken kan staan.
3. Deze gedraging betreft een overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) jo bord E1 uit bijlage 1 van het RVV 1990. Artikel 62 van het RVV 1990 houdt in dat weggebruikers verplicht zijn gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden. Het bord E1 uit bijlage 1 van het RVV 1990 duidt een algeheel parkeerverbod aan. Op grond van het bepaalde in artikel 65, derde lid, van het RVV 1990 is, ingeval een parkeerverbod van kracht is, evenwel parkeren van een voertuig toegestaan op de daartoe bestemde weggedeelten.
4. In zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Door de advocaat-generaal is een afschrift van het brondocument overgelegd. Daarin is, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, als verklaring van de verbalisant vermeld, voor zover hier van belang:
“Parkeerverbodzone (…) Met 4 wielen buiten de vakken. Bord E1 RVV 1990 is geplaatst aan de zijde van de weg alwaar het voertuig stond geparkeerd. (…) Ik heb geen voor dat gebied geldige ontheffing waargenomen (…).
Bijlage: Parkeerrechten
Gezocht op [YY-00-YY] (…)
Geldig (…)
Kaartnummer [00000]
Periode 31-12-2015 t/m 31-3-2016
Type [a-straat]
Type Vergunningen gebied 1”
6. Bij het brondocument zijn door de verbalisant gemaakte foto's gevoegd. Te zien is dat het voertuig van de betrokkene ter plaatse staat. Het voertuig staat aan de linkerzijde van de weg achter een aantal andere voertuigen. Langs die zijde van de weg staat, enkele meters voor het voertuig van de betrokkene, een bord E9 (parkeergelegenheid alleen bestemd voor vergunninghouders). Te zien is dat naast het voertuig dat voor het voertuig van de betrokkene staat, een klinkerband is aangebracht om een parkeerplaats te markeren, waarop voormeld bord E9 betrekking heeft. Die klinkerband loopt evenwel niet door op de plek waar het voertuig van de betrokkene staat.
7. Het hof stelt vast dat de verbalisant na een bevraging heeft geconstateerd dat voor het voertuig van de betrokkene wel een parkeervergunning is verstrekt. Tevens verklaart de verbalisant dat hij geen ontheffing heeft waargenomen; daarmee doelt de verbalisant klaarblijkelijk op een ontheffing als bedoeld in artikel 149, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994, en niet op een parkeervergunning, zoals de betrokkene meent. Gelet hierop is het hof geenszins gebleken van een leugenachtige verklaring van de verbalisant, zoals de betrokkene wil doen geloven. Gelet op de stukken die in de loop van de procedure door de betrokkene in het geding zijn gebracht, staat ook voldoende vast dat die parkeervergunning op zichzelf wel de locatie van de gedraging betrof. Echter, dit is niet de kern van het geschil. De enkele omstandigheid dat de betrokkene een geldige parkeervergunning voor die locatie had, betekent nog niet dat deze gedraging niet kan zijn verricht. De betrokkene wordt niet verweten dat hij in strijd met het bord E9 heeft gehandeld, hem wordt verweten dat hij in strijd met een door middel van bord E1 aangegeven parkeerverbodszone heeft gehandeld.
8. Op grond van de verklaring van de verbalisant en de bijbehorende foto's staat vast dat het voertuig van de betrokkene niet geparkeerd stond op een daartoe bestemd weggedeelte: hij stond buiten de aangegeven parkeerstrook voor vergunninghouders. Ook staat voldoende vast dat ter plaatse sprake was van een parkeerverbodszone. De verbalisant heeft verklaard dat die zone middels een bord E1 was aangegeven, de betrokkene heeft daar tegenover niet meer gesteld dan de - niet nader onderbouwde - opmerking dat een geldig bord E1 ontbreekt. Mede gelet op de door de door de advocaat-generaal ter zitting van het hof overgelegde foto's, ziet het hof in die enkele opmerking van de betrokkene geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, dat ter plaatse een parkeerverbod van kracht was. Nu het voertuig van de betrokkene, terwijl dat parkeerverbod van kracht was, niet op een daartoe bestemd weggedeelte was geparkeerd, is de gedraging verricht.
9. Bij deze stand van zaken bestaat er geen aanleiding om de verbalisant nader te horen, zoals de betrokkene heeft verzocht.
10. Gesteld noch gebleken is van feiten of omstandigheden die aanleiding geven de sanctie desondanks achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
11. De betrokkene heeft in hoger beroep nog aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat sanctieoplegging met toepassing van de Wahv hier een onbegaanbare weg is, nu handhaving langs de fiscale weg aangewezen is bij een overtreding van - kort gezegd - de parkeervergunningplicht. Dat verweer berust op een onjuiste lezing van hetgeen de betrokkene wordt verweten - zoals onder 7. is overwogen - en kan niet slagen. Vaststaat dat de onder 1. genoemde gedraging is verricht. Niet in geschil is dat die gedraging is opgenomen in de bijlage bij de Wahv - als bedoeld in artikel 2 van deze wet - en dat derhalve met toepassing van de Wahv een sanctie kon worden opgelegd.
12. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de sanctie terecht aan de betrokkene is opgelegd.
13. Ten slotte heeft de betrokkene er in hoger beroep over geklaagd dat hij in de fase van administratief beroep niet is gehoord door de officier van justitie.
14. Ingevolge artikel 7 van de Wahv juncto artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), stelt de officier van justitie, voordat op het beroep wordt beslist, de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Awb kan daarvan worden afgezien, indien de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
15. Het is het hof ambtshalve bekend dat de inleidende beschikking in dit verband de volgende standaardtekst bevatte:
“Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.”
16. In het administratief beroepschrift heeft de gemachtigde niet verzocht te worden gehoord. Niet aannemelijk is geworden dat in het onderhavige geval geen verzoek tot horen is gedaan vanwege de wijze waarop een en ander verwoord is in de toelichting op de inleidende beschikking. Gelet op het ontbreken van een verzoek daartoe kon de officier van justitie afzien van het horen van de gemachtigde. Het bezwaar wordt verworpen.
17. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
18. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.