Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
(zaaknummer gerechtshof Den Haag: 200.188.219/01)
(zaaknummer Hoge Raad, arrest 27 januari 2017: 16/02831)
(zaaknummer gerechtshof Amsterdam: 200.220.345/01)
1.1. Het verloop van het geding
17 maart 2016 bekrachtigd.
29 maart 2018 van mr. Van der Linden en een brief met bijlagen van 29 maart 2018 van de bewindvoerder.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.4 [appellante] heeft ter zitting bij dit hof als volgt verklaard.
Ten tijde van de zitting in maart 2015 had zij geen idee wat beschermingsbewind inhield en bij wie zij daarvoor terecht zou kunnen. Zij heeft na ontvangst van het vonnis van 3 april 2015 zelf de gemeente Hellevoetsluis gebeld, die haar voor verdere informatie heeft doorverwezen (naar wie kan zij zich niet herinneren) en voorts ook zelf Plangroep benaderd met vragen over beschermingsbewind. Toen haar duidelijk werd dat beschermingsbewind voor haar zou gaan betekenen dat haar gehele financiële situatie inzichtelijk zou moeten worden gemaakt en dat zij geen zeggenschap meer zou hebben over haar geld, heeft zij besloten, mede omdat zij al budgetbeheer bij Plangroep had, dat zij geen beschermings-bewind wilde. Vervolgens heeft zij de persoon/instantie die haar voornoemde uitleg had gegeven teruggebeld en laten weten van beschermingsbewind af te zien. Omdat zij geen contact (meer) had met de bewindvoerder en zij geen geld wilde uitgeven door gebruik te maken van een 06-nummer om de bewindvoerder te bereiken, heeft zij de bewindvoerder niet op de hoogte gesteld van haar bevindingen en de aan de hand daarvan genomen beslissing om af te zien van beschermingsbewind. [appellante] verklaarde tot slot dat het in 2015 in psychisch opzicht een stuk beter met haar ging en dat zij destijds ook geen psychische behandeling meer nodig had.
Na de toezending van het proces-verbaal van de zitting van 25 maart 2015 bij de rechtbank (waar [appellante] wel, maar de bewindvoerder niet aanwezig was) heeft zij contact opgenomen met Plangroep omdat [appellante] bekend was bij Plangroep vanwege budgetbeheer. Daarbij heeft Plangroep haar meegedeeld dat zij contact met [appellante] zou opnemen. Later is de bewindvoerder duidelijk geworden dat Plangroep contact had opgenomen met [appellante] en [appellante] het aanbod had gedaan haar te begeleiden bij het in gang zetten van beschermings-bewind. Het verwezenlijken daarvan had volgens de bewindvoerder betrekkelijk eenvoudig kunnen geschieden omdat Plangroep en de bewindvoerdersinstelling OBIN aan elkaar gelieerd zijn. Het enige dat [appellante] moest doen was een formulier ondertekenen. De bewindvoerder heeft in die periode niet zelf geprobeerd [appellante] te benaderen, omdat [appellante] op haar tijdens het huisbezoek opgegeven (en volgens de verklaring van [appellante] nimmer gewijzigde) telefoonnummer onbereikbaar was en zij evenmin respondeerde op de vele aan haar gestuurde brieven.
Voor de zittingen bij het hof Den Haag en het hof Amsterdam heeft de bewindvoerder nogmaals telefonisch contact gehad met Plangroep. Hieruit is naar voren gekomen dat er nog steeds een aanbod van Plangroep lag voor [appellante] om haar te begeleiden bij de beschermingsbewindaanvraag.
Binnen haar mogelijkheden heeft de bewindvoerder zich tot het uiterste ingespannen om [appellante] tegemoet te komen en haar op adequate wijze te informeren. Zij heeft in brede zin veel meer gedaan dan van haar in de uitoefening van haar takenpakket als bewindvoerder verwacht had mogen worden. Zo heeft zij (helaas zonder succes) de belastingdienst geprobeerd te bewegen de ten onrechte aan [appellante] uitgekeerde toeslagen wegens de inwonende (en verdienende) meerderjarige zoon stop te zetten. Zij heeft [appellante] ook meermalen schriftelijk verzocht de huurtoeslag stop te zetten. Door structureel onbereikbaar voor haar te zijn, heeft [appellante] echter alle door haar ontplooide initiatieven op tal van terreinen gefrustreerd, aldus de bewindvoerder.
Vaststaat dat [appellante] na het vonnis van de rechtbank van 3 april 2015 zelf het initiatief heeft genomen door met personen/instanties als de gemeente Hellevoetsluis en Plangroep in contact te treden over een mogelijk beschermingsbewind voor haar en vervolgens zelf, nadat haar duidelijk was geworden wat beschermingsbewind voor haar zou gaan betekenen (het geven van openheid van zaken en het kwijtraken van zeggenschap), heeft besloten dat zij zich niet aan beschermingsbewind wilde onderwerpen. Het feit dat [appellante] in staat is gebleken zelf contact op te nemen met Plangroep en anderen om zich over beschermings-bewind te laten informeren en aldus zicht heeft gekregen op de inhoud en de consequenties van beschermingsbewind, sluit aan bij haar verklaring dat het in 2015 zo veel beter met haar ging dan in de jaren daarvoor dat zij geen behandeling/begeleiding voor haar psychische klachten meer nodig had.
Bij deze gang van zaken acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellante] bij het nemen van haar beslissing om af te zien van beschermingsbewind in belangrijke mate gehinderd werd door (psychische) problematiek. [appellante] heeft ook onvoldoende overige feiten of omstandigheden aangevoerd (laat staan onderbouwd) die die conclusie kunnen dragen. Evenmin heeft [appellante] voldoende onderbouwd gesteld dat en waarom zij niet heeft kunnen begrijpen wat de gevolgen voor haar zouden zijn indien zij - zoals nu is gebeurd - niet zou voldoen aan de door de rechtbank aan haar laatste kans gestelde voorwaarde.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [appellante] er bewust voor heeft gekozen geen beschermingsbewind te accepteren, waardoor aan haar te wijten is dat zij die laatste kans niet heeft gegrepen.