ECLI:NL:GHARL:2018:3485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
WAHV 200.195.597
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing kantonrechter en officier van justitie in verkeershandhavingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juni 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij niet de beschikking had gekregen over het proces-verbaal dat aan de oorspronkelijke beschikking ten grondslag lag, wat in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces (fair trial).

Het hof oordeelde dat de griffier van de rechtbank de gemachtigde niet had gewezen op de mogelijkheid om de op het beroepschrift betrekking hebbende stukken in te zien, wat in strijd is met artikel 11, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Hierdoor kon de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie, omdat deze niet had begrepen dat er geen beroep was ingesteld tegen de inleidende beschikking.

Het hof verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en droeg de griffier op om de brief van de buurtbegeleider ter afhandeling door te zenden naar het CJIB. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een totaalbedrag van € 375,75. Dit arrest is gewezen door mr. J. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.195.597
16 april 2018
CJIB 188039388
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 21 juni 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
advocaat te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. Nu deze na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingekomen, kan op de inhoud daarvan geen acht worden geslagen.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert in hoger beroep onder meer aan hij ondanks zijn verzoek daartoe niet de beschikking heeft gekregen over het proces-verbaal dat aan de oorspronkelijke beschikking ten grondslag ligt, zodat geen sprake is van "fair trial".
2. Bij brief van 24 september 2015 heeft de gemachtigde namens de betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. In dit beroepschrift is verzocht om toezending van het proces-verbaal dat aan de oorspronkelijke beschikking ten grondslag ligt, almede om een afschrift van het procesdossier.
3. Artikel 11, vierde lid (oud), van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) luidt - voor zover van belang - als volgt:
“Alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken worden, indien zekerheidstelling heeft plaatsgevonden, nedergelegd ter griffie van de rechtbank. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan degene die het beroep heeft ingesteld. De betrokkene of zijn gemachtigde kan binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn, deze stukken inzien en daarvan afschriften of uittreksels vragen.”
4. Bij brief van 18 januari 2016 heeft de griffier van de rechtbank de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. Bij brief van 22 maart 2016 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter van 10 mei 2016. In geen van deze brieven is de gemachtigde gewezen op de mogelijkheid om de op het beroepschrift betrekking hebbende stukken in te zien of daarvan afschriften of uittreksels te vragen. Aldus is niet gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, vierde lid (oud), van de Wahv. Dit brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
5. De officier van justitie heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld.
6. Blijkens de gedingstukken is op 17 maart 2015 de inleidende beschikking aan de betrokkene toegezonden. Op 20 augustus 2015 is bij de CVOM een brief binnengekomen van [D] , buurtbegeleider [E] , waarin zij schrijft dat de betrokkene een boete opgelegd heeft gekregen, dat hij sinds kort wordt begeleid door [E] en dat zij samen zijn gaan kijken naar zijn administratie en financiële omstandigheden. De betrokkene leeft van een bijstandsuitkering, heeft meerdere openstaande boetes en hierdoor opgelopen schulden. Daarnaast heeft hij geen vermogen, waardoor hij niet in staat is de boete in zijn geheel te voldoen. Zij verzoekt uitstel van betaling en het treffen van een betalingsregeling. Deze brief is door de CVOM aangemerkt als administratief beroepschrift gericht tegen de inleidende beschikking.
7. Naar het oordeel van het hof kan deze brief echter niet worden aangemerkt als beroepschrift tegen de inleidende beschikking. In deze brief is namens de betrokkene namelijk uitdrukkelijk verzocht om uitstel van betaling en het treffen van een betalingsregeling. Niet gebleken is dat de betrokkene hiermee (tevens) beroep heeft willen instellen tegen de inleidende beschikking. De officier van justitie had derhalve moeten verstaan dat geen beroep is ingesteld tegen de inleidende beschikking. Gelet hierop kan de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Het hof zal met gegrondverklaring van het beroep daartegen die beslissing dan ook vernietigen en doen wat de officier van justitie had behoren te doen, te weten verstaan dat geen beroep is ingesteld tegen de inleidende beschikking en bepalen dat de brief van [D] , buurtbegeleider [E] , ter afhandeling zal worden doorgezonden naar het CJIB dat met de inning van de sanctie is belast.
8. Het voorgaande brengt mee dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de gemachtigde tegen de inleidende beschikking.
9. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. In hoger beroep heeft de gemachtigde de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal voor wat betreft de procedure in hoger beroep veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 250,50 (=1 x € 501,- x 0,5).
10. In de procedure bij de kantonrechter heeft de gemachtigde de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter. Het hof stelt vast dat betrokkene met de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie slechts zeer gedeeltelijk, op een punt van ondergeschikt belang, in het gelijk wordt gesteld. Het betreft hier niet een punt dat door gemachtigde naar voren is gebracht en ligt ook niet in het verlengde daarvan. Daarin ziet het hof aanleiding het hiervoor vastgestelde bedrag - op de voet van artikel 2, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht - voor wat betreft de procedure van de kantonrechter te verminderen tot de helft. Aldus zal het hof de advocaat-generaal voor wat betreft de procedure bij de kantonrechter veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 125,25 (= 1 x € 501,- x 0,5 x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verstaat dat geen beroep is ingesteld tegen de inleidende beschikking;
draagt de griffier van het hof op de brief van [D] , buurtbegeleider [E] , ter afhandeling door te zenden naar het CJIB;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 375,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.