ECLI:NL:GHARL:2018:3486

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
WAHV 200.221.379
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Beswerda
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen beslissing van de kantonrechter in verkeershandhaving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 22 december 2016 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, woonachtig in Polen, had beroep ingesteld tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) die hem een administratieve sanctie had opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat het beroep niet ontvankelijk was omdat de betrokkene niet tijdig zekerheid had gesteld voor de betaling van de sanctie.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 16 april 2018 geoordeeld dat de rechtsmiddelenverwijzing aan de betrokkene niet in de Poolse taal was gedaan, terwijl aangenomen moet worden dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst. Dit betekent dat de betrokkene niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de wettelijke vereisten voor het indienen van zijn beroep. Het hof oordeelt dat de betrokkene niet in verzuim is geweest en dat het hoger beroep daarom ontvankelijk is.

Het hof heeft verder vastgesteld dat de betrokkene niet op de hoogte was gesteld van de verplichting tot het stellen van zekerheid in de Poolse taal. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de beslissing van de kantonrechter ten onrechte niet-ontvankelijk was. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, zodat de betrokkene alsnog de gelegenheid krijgt om zekerheid te stellen voor de betaling van de opgelegde sanctie.

Uitspraak

WAHV 200.221.379
16 april 2018
CJIB 194904049
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 22 december 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] (Polen).

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in verbinding met de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden.
2. Blijkens de gedingstukken is de bestreden beslissing op 10 januari 2017 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 21 februari 2017. Het beroepschrift is gedateerd 5 juli 2017 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 21 juli 2017 bij de CVOM ingekomen. Het hoger beroep is dus niet tijdig ingesteld.
3. Ingevolge art. 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gestelde eis van een eerlijke berechting brengt mee dat mededelingen, gericht aan een betrokkene van wie moet worden aangenomen dat hij de Nederlandse taal niet voldoende begrijpt en die betrekking hebben op de wettelijke vereisten waaraan moet zijn voldaan wil een door deze op grond van de Wahv ingesteld beroep op de rechter ontvankelijk zijn, moeten worden gedaan in een taal welke die betrokkene redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen.
5. De betrokkene, woonachtig in Polen, heeft voor het indienen van zijn beroepschriften telkens gebruik gemaakt van een in de Poolse taal gesteld formulier van het CJIB. Hij heeft hierop zeer summier de gronden van het beroep geformuleerd in gebrekkig Nederlands. Aangenomen moet worden dat de betrokkene de Nederlandse taal niet beheerst.
6. Onder de beslissing van de kantonrechter is de betrokkene in de Nederlandse taal gewezen op de mogelijkheid om daartegen hoger beroep in te stellen. Nu de rechtsmiddelverwijzing niet in de Poolse taal is gesteld, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest. Het hof acht het hoger beroep daarom ontvankelijk.
7. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid (oud), van de Wahv gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
8. Bij de stukken bevinden zich twee in de Nederlandse taal gestelde mededelingen omtrent de zekerheidstelling, te weten de brieven van de officier van justitie aan de betrokkene van 19 mei 2016 en 5 juni 2016. Bij de stukken bevinden zich dezelfde brieven in de Engelse taal. Ook voor de zekerheidstelling geldt de onder 4 geformuleerde eis. Nu de betrokkene niet in de Poolse taal op de hoogte is gesteld van de verplichting tot het stellen van zekerheid, heeft de kantonrechter het beroep van de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in verband met het niet stellen van zekerheid.
9. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd. Na terugwijzing van de zaak dient de kantonrechter van de rechtbank Den Haag een nieuwe termijn te bepalen waarbinnen de betrokkene alsnog zekerheid als bedoeld in artikel 11 van de Wahv kan stellen en daarvan moet aan de betrokkene door de griffier van de rechtbank mededeling worden gedaan met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. Beswerda, Van Schuijlenburg en Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.