In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de belastingheffing over het rentebestanddeel van een uitkering uit een kapitaalverzekering die is afgesloten met een letselschadevergoeding. Belanghebbende, die door een medische fout bij zijn geboorte lichamelijk gehandicapt is geraakt, ontving in 2014 een uitkering van de kapitaalverzekering. De Inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waarbij het rentebestanddeel van de uitkering werd belast. Belanghebbende was van mening dat deze heffing onbillijk was, omdat de uitkering bedoeld was als levenslange aanvulling op zijn uitkering van het UWV. Hij stelde dat de wetgever had moeten voorzien in een vrijstelling of vermindering van belasting voor dergelijke gevallen.
Het Hof oordeelde dat de wetgever niet heeft voorzien in een belastingvermindering of vrijstelling voor de beoogde besteding van het belegde bedrag. Het Hof bevestigde dat de aanslag door de Inspecteur correct was vastgesteld en dat de heffing in dit geval niet onterecht was. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.