ECLI:NL:GHARL:2018:3519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
200.200.839
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling openstaande facturen en de geldigheid van een mondelinge overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], handelend onder de naam [bedrijf X] en [Bedrijf Y], tegen de besloten vennootschap DTG B.V. Het geschil betreft de betaling van openstaande facturen die voortvloeien uit een mondelinge overeenkomst die op 13 december 2012 is gesloten. De appellant heeft een onderneming in zonweringen en raamdecoratie en heeft met DTG afspraken gemaakt over het vermelden van zijn bedrijfsgegevens in digitale gidsen en zoekmachines.

De appellant betwist de verschuldigdheid van bepaalde facturen, met name die onder de overeenkomst ARED13.Main, en stelt dat hij niet meer dan € 200,- per maand wilde betalen. Het hof oordeelt dat de appellant gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de voorwaarden zoals hij die heeft begrepen uit het telefoongesprek en de daaropvolgende orderbevestiging. Het hof concludeert dat de appellant niet verantwoordelijk is voor de facturen die hij niet had hoeven verwachten, en dat de overeenkomst niet stilzwijgend is verlengd zoals DTG stelt.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter, behoudens de proceskostenveroordeling, en veroordeelt de appellant tot betaling van een totaalbedrag van € 5.858,48 aan DTG, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het hoger beroep worden ook aan de appellant opgelegd. Dit arrest is gewezen op 17 april 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.200.839
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen: 4540848)
arrest van 17 april 2018
in de zaak van
[appellant],
handelend onder de naam [bedrijf X] , mede handelend onder de naam
[Bedrijf Y] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. I.M.M. Verhaak,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DTG B.V.,
voorheen (mede) handelend onder de naam De Telefoongids B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: DTG,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
23 oktober 2015 en 17 juni 2016, die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 september 2016,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord, met producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[appellant] dreef tot 10 november 2016 een onderneming in zonweringen en raamdecoratie.
3.2
DTG levert diensten bestaande uit onder meer het vermelden van klantgegevens in (digitale) gidsen en het aanbieden van diensten omtrent de vindbaarheid van bedrijven op het internet.
3.3
Op 13 december 2012 heeft tussen [appellant] en DTG een telefoongesprek plaatsgevonden. In dat gesprek is tussen partijen gesproken over de plaatsing van de bedrijfsgegevens van [appellant] in de Telefoongids en de Gouden Gids in de editie van 2013 alsmede over het plaatsen van zijn gegevens in de zoekmachine van Google. Het telefoongesprek heeft erin geresulteerd dat tussen partijen mondeling een overeenkomst onder de benaming ARED13.Main (hierna: overeenkomst ARED13.Main) tot stand is gekomen.
3.4
Bij brief van 24 december 2012 (productie 3 inleidende dagvaarding) heeft DTG de onderstaande orderbevestiging (hierna: de orderbevestiging), naar aanleiding van bovengenoemd telefoongesprek, aan [appellant] doen toekomen.
3.5
Op de overeenkomst ARED13.Main zijn de Algemene Voorwaarden van DTG van toepassing.
3.6
DTG heeft onder meer de bedragen, zoals vermeld in onderstaand overzicht (door DTG overgelegd als productie 11, hierna: het facturenoverzicht), aan [appellant] gefactureerd.
3.7
De facturen onder contractnaam ARED13.Main zien op de in de orderbevestiging genoemde diensten. De facturen die eindigden op “.Subscr” betreffen naar zeggen van DTG stilzwijgende verlengingen van het in ARED13.Main opgenomen SEA pakket (zie onder 5.5 en verder). Feitelijk zijn in het jaar 2013 twaalf facturen onder de noemer “ARED13.Main” verstuurd en zijn daarnaast nog zes facturen onder de noemer “ARED13.Subscr” dan wel “ARED 14.Subscr” verzonden.
3.8
In oktober 2013 zijn partijen de overeenkomst ARED14.Main en de overeenkomst ARED14.Bird voor het jaar 2014 overeengekomen. Uit hoofde van deze overeenkomsten heeft DTG ook facturen aan [appellant] verzonden. [appellant] heeft ten aanzien van deze overeenkomsten een totaal bedrag van € 3.010,48 onbetaald gelaten.
3.9
[appellant] heeft ook de in het facturenoverzicht genoemde facturen onbetaald gelaten.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Na vermeerdering c.q. vermindering van eis heeft DTG in eerste aanleg – kort samengevat – gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling aan DTG van € 9.336,36, vermeerderd met wettelijke handelsrente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten vermeerderd met wettelijke rente. [appellant] heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
4.2
Bij vonnis van 17 juni 2016 heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] veroordeeld tot betaling van € 6.432,36, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de onderscheidene facturen en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 696,62 als ook de proces- en nakosten vermeerderd met wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] ten aanzien van de facturen die betrekking hebben op de overeenkomsten ARED13.Main, ARED.14Main en ARED14.Bird een bedrag van respectievelijk € 3.421,88, € 847,- en € 2.163,48 aan DTG verschuldigd is.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft geen grieven gericht tegen de veroordeling tot betaling van de openstaande facturen die betrekking hebben op de overeenkomsten ARED14.Main en ARED14.Bird. [appellant] richt wel twee grieven (I en II) tegen de veroordeling tot betaling van de facturen uit hoofde van de overeenkomst ARED13.Main, zoals weergegeven in het facturenoverzicht, behoudens tegen toewijzing van de facturen met factuurnummers 3681035, 3701126 en 3724296. Vanwege de onjuiste hoogte van de toegewezen vordering van DTG is [appellant] ook ten onrechte veroordeeld in te hoog berekende buitengerechtelijke incassokosten en in de kosten van de procedure (grief III).
Openstaande facturen overeenkomst ARED13.Main5.2 De vraag die partijen verdeeld houdt, is of [appellant] de openstaande facturen met betrekking tot de overeenkomst ARED13.Main aan DTG dient te voldoen. Partijen verschillen van mening over de vraag of partijen in het telefoongesprek zijn overeengekomen dat de overeenkomst betreffende het plaatsen van de gegevens van [appellant] in de zoekmachine van Google is aangegaan voor een periode van zes maanden voor een (additioneel) bedrag van € 200,- per maand en zo ja, of die overeenkomst na het verstrijken van die zes maanden stilzwijgend is verlengd.
5.3
Het hof stelt voorop dat een overeenkomst ingevolge artikel 6:217 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Aanbod en aanvaarding moeten met elkaar overeenstemmen. Een aanbod is een aan de wederpartij gedaan voorstel tot het aangaan van een overeenkomst, welke voorstel zodanig is bepaald dat door de aanvaarding daarvan een onmiddellijke overeenkomst ontstaat. De wilsverklaring, houdende een aanbod, moet om als aanbod te kunnen gelden alle essentiële elementen van de te sluiten overeenkomst bevatten. De aanvaarding moet, wil er een overeenkomst tot stand komen, inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen. Sprake moet zijn van een op dat rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard, dan wel een verklaring of gedraging op grond waarvan redelijkerwijs bij de aanbiedende partij het vertrouwen is opgewekt dat daarvan sprake is (artikel 3:33 en 3:35 BW).
5.4
Bij de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen heeft als uitgangspunt te gelden hetgeen de kantonrechter in rechtsoverweging 3.4 van het eindvonnis heeft overwogen omtrent de inhoud van het telefoongesprek van 13 december 2012, nu hiertegen geen grief is gericht. Uit de voice-log van het telefoongesprek volgt dat [appellant] heeft ingestemd met een overeenkomst tot plaatsing van zijn gegevens in de Telefoongids en de Gouden Gids alsmede met een overeenkomst tot plaatsing van zijn gegevens in de zoekmachine van Google (hierna tezamen: de diensten). Tijdens dit telefoongesprek is besproken dat het plaatsen van de gegevens in het zoekmachine voor zes maanden zou gelden en dat deze overeenkomst nadien voor een bedrag van € 200,- per maand verlengd zou worden, tenzij de overeenkomst tijdig door [appellant] wordt opgezegd. [appellant] heeft herhaaldelijk in het telefoongesprek opgemerkt dat hij niet meer dan € 200,- per maand voor de diensten wil betalen.
5.5
Naar aanleiding van het telefoongesprek heeft [appellant] de orderbevestiging ontvangen. In de orderbevestiging wordt het pakket tot het plaatsen van de gegevens van [appellant] in de zoekmachine van Google als Search Engine Advertising editie 2013 aangeduid (hierna: het SEA pakket). De orderbevestiging bevat een schema met de maandelijkse facturen die [appellant] in 2013 voor de plaatsing van zijn gegevens in de Telefoongids en de Gouden Gids en het SEA pakket zal ontvangen. De facturen zouden ongeveer € 200,- per maand (exclusief BTW) bedragen.
5.6
Vast staat dat DTG [appellant] een aanbod heeft gedaan tot het sluiten van een overeenkomst voor het leveren van de diensten, waaronder begrepen het aangaan van het SEA pakket voor een periode van zes maanden en dat de overeenkomst ten aanzien van het SEA pakket na die periode stilzwijgend zou worden verlengd. Uit het gevoerde telefoongesprek blijkt echter niet zonder meer dat [appellant] heeft willen instemmen met dit aanbod dat volgens DTG klaarblijkelijk inhield dat [appellant] na zes maanden extra kosten voor het SEA pakket verschuldigd zou raken. [appellant] heeft aangevoerd dat, ondanks dat hij heeft ingestemd met de te leveren diensten, geen overeenkomst zoals door DTG gesteld tot stand is gekomen, omdat hij herhaaldelijk in het telefoongesprek heeft aangegeven dat hij niet meer dan € 200,- per maand wilde betalen en dat deze herhaaldelijke mededelingen van [appellant] hebben te gelden als een door [appellant] gedaan (tegen)aanbod. Het aanbod van [appellant] hield in dat hij bereid was de overeenkomst met DTG aan te gaan, zij het onder de voorwaarde dat het maandbedrag voor de diensten in 2013 niet meer zou bedragen dan
€ 200,-. Het hof volgt [appellant] in dit verweer, mede gelet op het feit dat de door DTG nadien verzonden opdrachtbevestiging aansluit bij het aanbod van [appellant] . De orderbevestiging bevat namelijk een schematische berekening voor 2013 met daarin de maandelijkse termijnen van € 200,- voor de te leveren diensten en kan dus als een aanvaarding van het aanbod van [appellant] worden begrepen. Het hof verwerpt het betoog van DTG dat [appellant] het telefoongesprek en de orderbevestiging zo heeft moeten begrijpen dat na een periode van zes maanden DTG per maand extra, dus bovenop de genoemde bedragen in de orderbevestiging, zou factureren voor het SEA pakket. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van DTG gelegen om aan [appellant] voldoende duidelijk te maken dat zij het door [appellant] gedane aanbod niet aanvaardde. DTG had in de orderbevestiging dan wel op andere wijze [appellant] duidelijk moeten maken dat hij op basis van de overeenkomst ARED13.Main na het verstrijken van zes maanden, naast de in de orderbevestiging voorziene facturen, extra facturen en dus extra kosten moest verwachten. Dit heeft DTG nagelaten. Het hof oordeelt dat het voorgaande maakt dat [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat DTG had ingestemd met het door hem gedane aanbod dat hij de diensten van DTG in 2013 zou afnemen voor een totaalbedrag van ongeveer € 200,- (exclusief BTW) per maand.
5.7
De facturen die zijn verzonden in 2013 met factuurnummers 3637608, 3664354, 3681159, 3701261 en 3732990 zagen op de verlenging van het SEA pakket in 2013. De verlenging van de overeenkomst blijkt uit de benaming ‘Subscr’ op de facturen. Zoals reeds overwogen behoefde [appellant] deze facturen niet te verwachten. Het vorenstaande brengt mee dat [appellant] de voornoemde facturen van in totaal € 1.210,- inclusief BTW niet aan DTG verschuldigd is. In zoverre slagen de grieven I en II.
5.8
Ten aanzien van de overige openstaande facturen met de benaming ARED15.Subscr en ARED16.Subscr over het jaar 2015 overweegt het hof het volgende. [appellant] heeft vanaf medio 2013 extra facturen van DTG ontvangen naast de facturen zoals genoemd in de orderbevestiging. [appellant] had na het meermaals ontvangen van deze facturen moeten beseffen dat zijn interpretatie van de overeenkomst een andere was dan DTG voor ogen had. Omdat de overeenkomst ARED13.Main enkel op het jaar 2013 betrekking had, mocht [appellant] niet verwachten dat deze overeenkomst vanaf 2014 zou voortduren zoals hij de afspraken voor 2013 had geinterpreteerd. Desondanks heeft [appellant] er niet voor gekozen de overeenkomst te beëindigen. Het hof oordeelt dat de overeenkomst ten aanzien van het SEA pakket stilzwijgend is verlengd vanaf 2014 voor een bedrag van € 200,- per maand, nu vast staat dat in het telefoongesprek is gesproken over de stilzwijgende verlenging en de verlenging volgt uit de toepasselijke Algemene Voorwaarden van DTG. Artikel 13.1 van de Algemene Voorwaarden bepaalt namelijk dat tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen de overeenkomst een looptijd heeft van 1 jaar en daarna de overeenkomst stilzwijgend wordt verlengd voor een termijn van 1 jaar, tenzij de overeenkomst door één der partijen is opgezegd. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] de overeenkomst heeft opgezegd. Daar komt bij dat DTG de diensten wel aan [appellant] heeft geleverd. [appellant] heeft niet gesteld dat hij DTG heeft verzocht de dienstverlening te staken of om aan hem een nieuw aanbod te doen. Het standpunt van [appellant] dat hij omtrent de facturen helderheid van DTG heeft verlangd acht het hof in dit kader onvoldoende. Anders dan [appellant] betoogt zijn de facturen door DTG reeds in eerste aanleg bij inleidende dagvaarding respectievelijk akte houdende vermeerdering eis in het geding gebracht. DTG heeft gemotiveerd gesteld dat [appellant] deze facturen dient te voldoen. Dit is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist, nog daargelaten dat de verschuldigdheid van de maandelijkse bedragen niet op de facturen, maar op de onderliggende overeenkomst is gebaseerd. De grief faalt op dit punt.
5.9
Het betoog van [appellant] dat hij de factuur met factuurnummer 1156 niet aan DTG behoeft te voldoen gaat evenmin op. [appellant] stelt dat de dienst genoemd in deze factuur ook middels een andere overeenkomst, te weten de overeenkomst bekend onder de benaming ARED14.Revisit, aan hem is gefactureerd. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de overeenkomst ARED14.Revisit niet tussen partijen tot stand is gekomen en heeft de vorderingen van DTG uit hoofde van die overeenkomst afgewezen. Het hof is niet gebleken dat [appellant] deze factuur op basis van de overeenkomst ARED14.Revisit aan DTG heeft voldaan. Daarom valt niet in te zien dat bij veroordeling van [appellant] tot betaling van de factuur met factuurnummer 1156 sprake zou zijn van een dubbele betaling, zoals door [appellant] is betoogd. Voor het overige geldt, zoals in rechtsoverweging 5.8 overwogen, dat [appellant] na december 2013 niet langer mocht begrijpen dat hij op grond van de overeenkomst maandelijks slechts genoemd bedrag van ongeveer € 200,- aan DTG verschuldigd zou zijn. Ook op dit punt faalt de grief.
5.1
Het vorenstaande brengt mee dat [appellant] een bedrag van € 2.211,88 uit hoofde van de overeenkomst ARED13.Main, een bedrag van € 847,- uit hoofde van de overeenkomst ARED14.Main en een bedrag van € 2.163,48 uit hoofde van de overeenkomst ARED14.Bird aan DTG verschuldigd is, zodat [appellant] in totaal € 5.222,36 aan DTG moet voldoen. Gelet op het gedeeltelijk slagen van de grieven heeft de kantonrechter [appellant] in eerste aanleg in een te hoog bedrag aan de buitengerechtelijke incassokosten veroordeeld. De buitengerechtelijke kosten dienen berekend te worden over het verschuldigde bedrag van
€ 5.222,36 conform het Besluit voor vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van dit besluit is [appellant] een bedrag van € 636,12 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
Proceskostenveroordeling5.11 [appellant] voert in zijn derde grief aan dat nu de kantonrechter de vordering van DTG voor het overgrote deel had moeten afwijzen, de kantonrechter in redelijkheid niet tot veroordeling van [appellant] in de proceskosten had kunnen komen. Nu het hof oordeelt dat de veroordeling van de kantonrechter grotendeels in stand blijft, is [appellant] terecht in de kosten van de procedure in eerste aanleg veroordeeld. De derde grief faalt om die reden.

6.De slotsom

6.1
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven deels slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, behoudens voor zover de daarin vervatte proceskostenveroordeling.
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van DTG zullen worden vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 procespunt x appeltarief I).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 17 juni 2016, behoudens wat betreft de proceskostenveroordeling, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan DTG van € 5.858,48, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 5.222,36 vanaf de vervaldata van de onderscheidene facturen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DTG vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de hierin vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, L.J. de Kerpel-van de Poel en M.B. Beekhoven van den Boezem en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.