In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de correcties die de Inspecteur heeft aangebracht op de heffingskortingen van belanghebbende, die een IOAW-uitkering ontving. De belanghebbende had in 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de Inspecteur de arbeidskorting, doorwerkbonus en verhoogde alleenstaande-ouderkorting had gecorrigeerd. Belanghebbende stelde dat hij recht had op deze kortingen omdat hij onbetaald werk verrichtte, wat volgens hem als tegenwoordige arbeid moest worden aangemerkt. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de IOAW-uitkering als loon uit vroegere arbeid wordt aangemerkt, waardoor belanghebbende geen recht had op de genoemde kortingen. Het Hof oordeelde dat de correcties van de Inspecteur terecht waren, omdat belanghebbende geen arbeidsinkomen genoot in de zin van de belastingwetgeving. Daarnaast werd het standpunt van belanghebbende over de belastingrente verworpen, omdat de Inspecteur niet verplicht was om de aangifte voorafgaand aan de voorlopige aanslag te beoordelen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.