ECLI:NL:GHARL:2018:3606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
200.228.218/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medewerking aan verkoop en levering van echtelijke woning met dwangsommen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de medewerking aan de verkoop en levering van hun voormalige echtelijke woning. De man had in eerste aanleg bij de rechtbank Noord-Nederland een kort geding aangespannen, waarin hij de vrouw verzocht om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de man afgewezen en de man veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 30 dagen na het vonnis. De man ging in hoger beroep en vorderde vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn oorspronkelijke vorderingen.

De vrouw voerde verweer en stelde incidenteel beroep in, waarbij zij ook vorderingen indiende tegen de man. Het hof oordeelde dat beide partijen een spoedeisend belang hadden bij het beëindigen van de onverdeeldheid van de woning. Het hof gaf de man de kans om de woning binnen zes weken op zijn naam te krijgen, met de verplichting om een bedrag van € 30.000,- aan de vrouw te betalen wegens overbedeling. Indien de man hierin niet slaagde, kon de vrouw de woning verkopen aan derden.

Het hof bepaalde ook dat er dwangsommen zouden worden opgelegd voor het geval de man of de vrouw niet aan hun verplichtingen voldeden. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover in conventie gewezen, maar bekrachtigde het vonnis voor zover in reconventie gewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.218/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/157194/KG ZA 17-242)
arrest in kort geding van 17 april 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
de man,
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudend te Drachten,
en
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde in principaal beroep
appellante in incidenteel beroep,,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
de vrouw,
advocaat: voorheen mr. L. Pander, kantoorhoudend te Drachten,
thans mr. L. Hoekstra, kantoorhoudend te Drachten.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij dagvaarding van 3 oktober 2017 heeft de man de vrouw gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, en gevorderd - kort gezegd - dat de vrouw wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop/toedeling en levering aan de man van de woning met erf aan de [a-straat] 56 te [A] tegen een door de man te betalen bedrag van € 265.000,-, c.q. een bedrag van € 130.000,- in combinatie met haar medewerking aan verkoop en levering van een perceel weiland van 3 hectare dat van dat erf deel uitmaakt aan de b.v. Kraan-loonbedrijf Gebr. Van Hunen (verder te noemen: Van Hunen b.v.) tegen een verkoopprijs van € 135.000,-, met bijkomende vorderingen.
1.2
Ter zitting van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2017 heeft de vrouw verweer gevoerd en van haar kant gevorderd - kort gezegd - de man te veroordelen de bovengenoemde woning te ontruimen, met bijkomende vorderingen.
1.3
Bij vonnis van 25 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen. De man is verder veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen
30 dagen na dagtekening van het vonnis. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, het meer of anders gevorderde is afgewezen en de proceskosten zijn in conventie en in reconventie gecompenseerd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij appeldagvaarding van 21 november 2017 heeft de man gevorderd dat het vonnis waarvan appel wordt vernietigd en dat - kort gezegd - zijn vorderingen in eerste aanleg alsnog worden toegewezen.
2.2
Ter rolle van 19 december 2017 heeft de vrouw verweer gevoerd en van haar kant incidenteel beroep ingesteld. Zij vordert dat de man wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest [1] mee te werken aan de verkoop en levering van de woning voor een verkoopprijs van € 299.000,- kosten koper, met bepaling dat indien de man niet tijdig volledige medewerking daaraan verleent, het te wijzen arrest dezelfde kracht krijgt als de benodigde notariële akte en dat een door het hof aan te wijzen vertegenwoordiger namens de man mee zal werken aan de genoemde verkoop en levering, dan wel met bepaling dat aan de vrouw de bevoegdheid wordt verleend de man in hechtenis te doen nemen zolang deze niet aan een veroordelend arrest voldoet dan wel dat de man een direct opeisbare dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag dat hij met zijn medewerking in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,-. Verder heeft de vrouw gevorderd:
(III) de man te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het in deze
te wijzen arrest, althans uiterlijk op 15 januari 2018, de woning en het erf
opgeruimd, schoon en bezemschoon op te leveren aan de koper;
(IV) te bepalen dat de man een direct opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage
van € 500,- voor iedere dag dat hij met het sub III hiervoor genoemde in gebreke
blijft;
(V) te bepalen dat de vrouw vanaf het moment dat de man met het sub III hiervoor
genoemde in gebreke blijft, gerechtigd is de woning en het erf op te ruimen teneinde
de woning en het erf schoon en bezemschoon op te leveren aan de koper;
(VI) te bepalen dat de man gehouden is de aan de in sub V genoemde werkzaamheden verbonden kosten aan de vrouw te vergoeden;
(VII) te bepalen dat de vrouw vanaf 1 februari 2017 niet langer gehouden is (geweest) om de
helft van de aan de voormalige echtelijke woning verbonden lasten te voldoen;
(IIX) de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.3
Ter rolle van 30 januari 2018 heeft de man een memorie van antwoord in incident(eel hoger beroep) genomen die tevens een memorie van wijziging van eis bevat. De gewijzigde eis van de man luidt dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende,
I. de vrouw zal veroordelen om binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen arrest, medewerking te verlenen aan toedeling en levering van de woning en het bijbehorende weiland aan de man door middel van een notariële akte, waarbij de woning in de verdeling wordt betrokken tegen een waarde van € 300.000,- en de woning en het weiland wordt toegedeeld en geleverd aan de man onder de verplichting van de man om met ingang van de datum van toedeling met vrijwaring van de vrouw de op de woning rustende hypothecaire geldlening voor zijn rekening te nemen en wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 30.000,- te voldoen;
II. indien de vrouw niet de volledige en tijdige medewerking als bedoeld onder I en II verleent:
primair: zal bepalen dat het door het hof in deze te wijzen arrest dezelfde rechtskracht krijgt als de onder I en II genoemde notariële akte, opdat dit vonnis kan worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers;
subsidiair: zal bepalen dat een door het hof aan te wijzen vertegenwoordiger namens de vrouw mee zal werken aan de onder I en II genoemde verkoop en levering;
meer subsidiair: zal bepalen dat de man (hof: bedoeld zal zijn de vrouw) een direct opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage van € 1.000,- voor iedere dag dat de vrouw met het onder I en II hiervoor genoemde in gebreke blijft;
IV. de vorderingen van de vrouw in reconventie alsnog af te wijzen, alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
2.4
De vrouw heeft op 6 maart 2018 een akte na eisvermeerdering genomen, waarbij zij ook nog producties heeft overgelegd. Het hof zal deze producties, nu de man daarop niet heeft kunnen reageren, verder buiten beschouwing laten.

3.De beoordeling door het hof

de feiten
3.1
Voor een weergave van de feiten verwijst het hof naar het vonnis van de voorzieningenrechter. Wat daarin is opgenomen onder 2.1 tot en met 2.18 geldt als hier herhaald.
3.2
Het hof neemt verder als vaststaand aan dat de man de woning op 4 december 2017 heeft verlaten.
de motivering van de beslissing
3.3
Het hof neemt tot uitgangspunt dat beide partijen er een spoedeisend belang bij hebben dat de onverdeeldheid, bestaande uit de woning met erf en de daarop rustende schuld, op korte termijn wordt beëindigd.
3.4
Het hof zal uitgaan van de door de man gewijzigde eis. Het hof overweeg daartoe dat weliswaar op grond van de "in beginsel strenge regel" de man zijn eis niet later dan bij de appeldagvaarding had moeten wijzigen. Het hof acht evenwel een van de uitzonderingen op deze regel van toepassing, nu de eiswijziging is ingegeven door wijzigingen in de feitelijke situatie die zijn opgetreden na het uitbrengen van de appeldagvaarding.
3.5
De actuele situatie is dat de man zegt in staat te zijn de woning met erf voor € 300.000,- uit de onverdeeldheid over te nemen; hij heeft een verklaring overgelegd van Van Hunen b.v. d.d. 26 januari 2018, waaruit blijkt dat deze vennootschap hem een hypothecaire lening tot dat bedrag zal verstrekken voor dat doel. De man kan dan kennelijk aan de vrouw een bedrag van € 30.000,- uitkeren in verband met overbedeling. De vrouw heeft stukken overgelegd waaruit met voldoende zekerheid blijkt dat zij de woning met erf kan verkopen aan de heer en mevrouw [C] voor een bedrag van € 299.000,-. Uit een en ander blijkt dat er thans reële mogelijkheden aanwezig lijken te zijn om tot beëindiging van de onverdeeldheid te komen, tegen prijzen die voor beide partijen aanvaardbaar zijn.
3.6
Het komt het hof redelijk voor om de man gedurende een beperkte tijd de kans te geven de woning met erf aan zich te laten toedelen; zijn rechten als deelgenoot wegen naar het oordeel van het hof daartoe voldoende zwaar. Dat de rechtbank bij vonnis van 1 februari 2017 zou hebben bepaald - zoals de vrouw stelt - dat de woning aan een derde moet worden verkocht leest het hof niet in dat vonnis en zou, als dat al bepaald zou zijn, er niet aan in de weg behoeven te staan dat de man de woning tegen een reële prijs toegedeeld krijgt. De vrouw heeft niet betwist dat haar een bedrag van € 30.000,- wegens overbedeling toekomt, zoals de man bereid is aan haar te voldoen.
Aangezien door de notaris de benodigde akten zullen moeten worden opgesteld acht het hof een termijn van zes weken, waarbinnen de man de bedoelde overdracht moet hebben gerealiseerd, redelijk.
3.7
Ingeval de man niet in staat blijkt de overdracht binnen deze termijn te realiseren met de daarbij behorende verplichtingen, is - simpel gezegd - zijn beurt voorbij en kan de vrouw de woning met erf verkopen aan de familie [C] tegen de genoemde verkoopprijs van € 299.000,- kosten koper.
3.8
Tegen de bijkomende vorderingen hebben partijen zich over en weer niet verweerd, behoudens waar het de vordering van de vrouw ten aanzien van het mede dragen van de woonlasten betreft, waarover verder hieronder. Het hof zal de niet weersproken bijkomende vorderingen dan ook, zij het in aangepaste vorm, (deels) toewijzen waar dat het hof bevorderlijk voorkomt voor een voortvarende afwikkeling. In dit verband merkt het hof op dat de man in het vonnis van 1 februari 2017, onder punt 3.8 van het dictum, al is veroordeeld om de woning uiterlijk op de dag voor de datum van levering leeg en bezemschoon op te leveren, op verbeurte van een dwangsom, zodat het hof de vergelijkbare vordering van de vrouw thans niet (nogmaals) zal toewijzen. Daarnaast acht het hof een dwangsom het meest passende middel om in dit geval afwikkeling te bewerkstelligen in geval van het uitblijven van medewerking van een van partijen. Tenslotte acht het hof het het meest werkbaar dat de woning ontruimd blijft zolang niet zeker is dat deze aan de man wordt geleverd en die levering ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, teneinde te voorkomen dat opnieuw ontruiming moet plaatsvinden in het geval dat de man de woning toch niet geleverd krijgt.
3.9
Wat betreft de bijdrage van de vrouw in de eigenaarslasten van de woning overweegt het hof dat de vrouw als onderbouwing van haar vordering dat zij vanaf 1 februari 2017 niet meer gehouden zou moeten zijn bij te dragen in deze lasten slechts heeft aangevoerd dat de man vanaf die datum persistent heeft geweigerd mee te werken aan zelfs maar het in de verkoop nemen van deze woning, zodat voortduren van de verplichting van de vrouw ter zake in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid zoals die tussen deelgenoten gelden. De man ontkent zich weigerachtig te hebben opgesteld en meent zich niet aan misbruik van recht schuldig te hebben gemaakt.
3.1
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende haar stellingen onderbouwd dat afgeweken zou moeten worden van wat partijen in de vaststellingsovereenkomst van 16 augustus 2013 (die zich bij de stukken bevindt) hebben afgesproken ten aanzien van de woonlasten. In die overeenkomst is geen maximale termijn opgenomen gedurende welke de vrouw in deze lasten zal bijdragen, zodat zij gehouden is tot nakoming van de overeenkomst totdat deze rechtsgeldig tot een einde is gekomen door levering van de woning met erf aan de man of een derde, tenzij zich redenen voordoen die tot afwijking nopen. Zoals gezegd blijkt daar niet van, zodat het hof in kort geding het niet waarschijnlijk acht dat de bodemrechter het standpunt van de vrouw op dit punt zal honoreren.
de slotsom
3.11
Uit het bovenstaande vloeit voort dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen voor zover in conventie gewezen en dat vonnis voor zover in reconventie gewezen zal bekrachtigen. Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, voor zover in conventie gewezen;
en opnieuw rechtdoende in hoger beroep:
1. veroordeelt de vrouw om binnen zes weken na betekening van dit arrest haar medewerking te verlenen aan toedeling en levering van de woning en het bijbehorende weiland aan de [a-straat] 56 te [A] aan de man door middel van een notariële akte, waarbij de woning in de verdeling wordt betrokken tegen een waarde van € 300.000,- en de woning en het weiland worden toegedeeld en geleverd aan de man onder de verplichting van de man om met ingang van de datum van toedeling met vrijwaring van de vrouw de op de woning rustende hypothecaire geldlening voor zijn rekening te nemen en wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 30.000,- te voldoen;
2. bepaalt dat de vrouw een direct opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage van € 500,- voor iedere dag dat zij met het onder 1. hiervoor genoemde in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-;
3. bepaalt dat de veroordelingen onder 1. en 2. komen te vervallen wanneer de onder 1. bedoelde toedeling en levering niet binnen zes weken na betekening van dit arrest hebben plaatsgevonden, tenzij dat uitsluitend het gevolg is van niet-medewerken door de vrouw aan die toedeling en levering;
4. veroordeelt de man om binnen tien weken na betekening van dit arrest, ingeval de onder 1. en 2. gegeven veroordelingen ingevolge het onder 3. bepaalde zijn vervallen, mee te werken aan de verkoop en levering van de woning en het bijbehorende weiland aan de [a-straat] 56 te [A] voor een verkoopprijs van € 299.000,- kosten koper;
5. bepaalt dat de man een direct opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage van € 500,- voor iedere dag dat hij met zijn medewerking als onder 4. bedoeld in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-;
6. wijst het meer of anders gevorderde af en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
7. verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
8. compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. J.H. Kuiper en mr. G. Jonkman en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 april 2018.

Voetnoten

1.Het hof heeft in de weergave van de vorderingen van de vrouw en de man de terminologie aangepast: rechtbank is gewijzigd in hof en vonnis in arrest.