In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 26 mei 2015 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 238,- opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid met 26 km/h op 3 september 2013. De betrokkene ontkent de gedraging en betwist de betrouwbaarheid van de gebruikte meetapparatuur. Het hof heeft de zaak behandeld op 6 april 2018, waarbij de betrokkene aanwezig was en de gemachtigde van de advocaat-generaal, mr. [B], ook aanwezig was.
Het hof oordeelt dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had tijdig beroep ingesteld, en het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat de meting is verricht met een goedgekeurd meetmiddel en dat de betrokkene geen concrete feiten heeft aangedragen die de betrouwbaarheid van de meting in twijfel trekken. De betrokkene verwijst naar artikelen over de onbetrouwbaarheid van mobiele flitsapparatuur, maar het hof oordeelt dat deze niet relevant zijn voor de onderhavige zaak, aangezien de gebruikte apparatuur in 2013 is getest en goedgekeurd.
Uiteindelijk verklaart het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, omdat de betrokkene niet voldoende bewijs heeft geleverd om de meting te betwisten. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, maar het beroep tegen de inleidende beschikking blijft ongegrond.