ECLI:NL:GHARL:2018:3757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
WAHV 200.174.044
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over snelheidsovertreding en betrouwbaarheid meetapparatuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 26 mei 2015 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 238,- opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid met 26 km/h op 3 september 2013. De betrokkene ontkent de gedraging en betwist de betrouwbaarheid van de gebruikte meetapparatuur. Het hof heeft de zaak behandeld op 6 april 2018, waarbij de betrokkene aanwezig was en de gemachtigde van de advocaat-generaal, mr. [B], ook aanwezig was.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had tijdig beroep ingesteld, en het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat de meting is verricht met een goedgekeurd meetmiddel en dat de betrokkene geen concrete feiten heeft aangedragen die de betrouwbaarheid van de meting in twijfel trekken. De betrokkene verwijst naar artikelen over de onbetrouwbaarheid van mobiele flitsapparatuur, maar het hof oordeelt dat deze niet relevant zijn voor de onderhavige zaak, aangezien de gebruikte apparatuur in 2013 is getest en goedgekeurd.

Uiteindelijk verklaart het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, omdat de betrokkene niet voldoende bewijs heeft geleverd om de meting te betwisten. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, maar het beroep tegen de inleidende beschikking blijft ongegrond.

Uitspraak

WAHV 200.174.044
20 april 2018
CJIB 175328121
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 26 mei 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 24 februari 2016 is nog een brief van de betrokkene ontvangen.
Bij brief van 19 december 2017 is door de betrokkene verzocht om een behandeling ter zitting.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 april 2018. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [B] .

Beoordeling

1. De officier van justitie heeft het tegen de inleidende beschikking ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld. Bij de in hoger beroep bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep van de betrokkene inhoudelijk beoordeeld en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
2. Het beroep tegen de inleidende beschikking dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
3. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 13 september 2013 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 25 oktober 2013. Het beroepschrift, gedateerd 24 oktober 2013, is blijkens het door de gemachtigde in de procedure bij de kantonrechter overgelegde verzendbewijs op 24 oktober 2013 per fax verstuurd naar de CVOM. Gelet hierop is het beroep dus tijdig ingesteld. Dit brengt mee dat de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie niet in stand mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had moeten doen, te weten, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 238,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 26 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 3 september 2013 om 09.40 uur op de Cora Baltussen Allee te Driel met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
5. De betrokkene ontkent dat de gedraging is verricht. Zijn vrouw, ten tijde van de gedraging bestuurder van het voertuig, kent de situatie ter plaatse. Het is onwaarschijnlijk dat zij zich heeft vergist in de toegestane maximumsnelheid. De betrokkene voert aan dat de deugdelijke werking van de gebruikte apparatuur niet naar behoren kan worden vastgesteld. De Concept regeling voorschriften meetmiddelen politie (CVMP) bevat fouten waardoor bij snelheidsmetingen onder andere een zeer grote foutmarge kan voorkomen en wordt toegestaan. De toepassing van de CVMP is naar mening van de betrokkene hierop gelet onhoudbaar. De betrokkene meent dat er nader onderzoek gedaan dient te worden naar de gebruikte meetapparatuur. Daartoe verwijst hij naar een arrest van de Hoge Raad van 22 augustus 2000 (NJ 2001, 60; LJN AA 6827). Al met al kan de verklaring van de verbalisant over de betrouwbaarheid van het gebruikte meetmiddel geen stand houden nu de CVMP, waarop de verbalisant zich baseert, daarvoor geen goede grondslag biedt. Het technisch gelijk van vorenstaande wordt aangetoond door verschillende in 2016 gepubliceerde (kranten)artikelen over de onbetrouwbaarheid van mobiele flitsapparatuur, aldus de betrokkene.
6. Het hof stelt voorop dat het niet de taak en de bevoegdheid van de rechter is om in abstracto regelingen te toetsen. Het is de taak van de rechter om te toetsen of de regeling in concreto goed is toegepast dan wel of er redenen zijn om de regeling buiten toepassing te verklaren.
7. In zaken als deze biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
8. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 110 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 106 km per uur.
Toegestane snelheid: 80 km per uur.
Overschrijding met: 26 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.”
9. In het dossier bevinden zich voorts foto's van de gedraging. Hierop is een voertuig met het kenteken [00-YY-YY] te zien. Uit de gegevens bij de foto's blijkt dat een snelheid van 110 kilometer per uur is geconstateerd, met behulp van een "Multaradar C".
10. Uit het voorgaande volgt dat de meting is verricht met een radarsnelheidscontrolemeter. Voor zover de betrokkene meent dat uit de door hem genoemde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter een onderzoek moet doen naar de betrouwbaarheid en het juiste gebruik van dit meetmiddel, berust dat op een onjuiste lezing van die uitspraak. Hiervoor bestaat volgens voornoemd arrest van de Hoge Raad in beginsel slechts aanleiding indien voor dat betreffende meetmiddel geen wettelijke regeling voorhanden is. Daarvan is in dit geval geen sprake. De radarsnelheidscontrolemeter is opgenomen in de Regeling meetmiddelen politie. Daarin is bepaald dat voor het gebruik van de radarsnelheidscontrolemeter een verklaring van een onderzoek moet zijn afgegeven door het Nederlands Meetinstituut NMi N.V. waaruit blijkt dat het apparaat voldoet aan de eisen als vermeld in de bijlage behorend bij deze regeling (artikel 1 onder a juncto artikel 2, tweede lid). Die eisen zijn opgenomen in de CVMP.
11. Het voorgaande betekent niet dat wordt uitgegaan van feilloosheid van apparatuur. Er kunnen fouten optreden. Dit kan afhankelijk van de vraag welke standpunten daartoe worden aangevoerd, nopen tot nader onderzoek. De artikelen uit 2016, waarnaar de betrokkene verwijst, acht het hof niet voldoende aanleiding voor zodanig nader onderzoek. Deze artikelen hebben blijkens hun inhoud betrekking op
nieuwe(mobiele) flitsapparatuur en de mogelijkheid van reflectie in het geval een tegenligger op exact hetzelfde moment de mobiele radar passeert. Onderhavige gedraging is in 2013 geconstateerd en de daarbij gebruikte apparatuur kan dan ook niet gelden als de nieuwe apparatuur waarnaar in de artikelen wordt verwezen. Daarnaast speelt reflectie in deze zaak geen rol, nu op de foto van de gedraging uitsluitend het voertuig van de betrokkene is waar te nemen.
12. De snelheid is blijkens de verklaring van de verbalisant vastgesteld met behulp van een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel. De betrokkene heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd ten aanzien van het gebruikte snelheidsmeetmiddel die aanleiding geven tot twijfel hieraan. De betrokkene heeft niet nader onderbouwd dat in de onderhavige zaak sprake is van een ontoelaatbare foutmarge, maar enkel hypotheses opgeworpen dat de CVMP in sommige (uiterste) gevallen ontoelaatbare foutmarges toestaat bij snelheidsmeetmiddelen. Voor zover de opmerkingen van de betrokkene van algemene aard zijn en niet de aan het geschil ten grondslag liggende beschikking en de daarop volgende beslissingen van de officier van justitie en de kantonrechter regarderen, gaan deze het beoordelingskader van de rechter te buiten. Om die reden moeten deze opmerkingen ten aanzien van het CVMP buiten beschouwing blijven. Het hof ziet zodoende in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de onderhavige snelheidsmeting.
13. Voor het overige houdt het betoog van de betrokkene niet meer in dan de enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Die enkele ontkenning is onvoldoende om het hof aan een en ander te doen twijfelen. Nu uit het dossier evenmin blijkt van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
14. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.