ECLI:NL:GHARL:2018:4044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
WAHV 200.216.310
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Sekeris
  • M. de Witt
  • J. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over snelheidsmeting met detectielussen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 12 april 2017 een beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie gegrond verklaarde. De betrokkene had een boete van € 87,- gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op een weg buiten de bebouwde kom. De betrokkene ontkende de gedraging en stelde dat de snelheidsmeting onjuist was, omdat de snelheid van een andere auto, een Fiat Panda, zou zijn gemeten in plaats van die van hem. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak behandeld op 16 april 2018, waarbij de betrokkene werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De advocaat-generaal diende een verweerschrift in, maar maakte geen gebruik van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de betrokkene.

Het hof oordeelde dat de deskundige van het NMi, die de snelheidsmeting had uitgevoerd, onafhankelijk was en dat de metingen voldeden aan de eisen van de Concept regeling voorschriften meetmiddelen politie (CVMP). De betrokkene had aangevoerd dat de metingen niet correct waren, maar het hof concludeerde dat de metingen betrouwbaar waren en dat de gedraging was vastgesteld. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden, en veroordeelde de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene. De betrokkene had ook verzocht om vergoeding van reiskosten en verletkosten, die gedeeltelijk werden toegewezen.

Uitspraak

WAHV 200.216.310
30 april 2018
CJIB 194825796
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 12 april 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter de officier van justitie veroordeeld in de kosten ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 128,82.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Hierbij is verzocht om een kostenvergoeding.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 april 2018. De betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. [B] en [D] . Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [E] . Als deskundige is verschenen [F] , werkzaam bij het NMi [....] van de typekeuringsafdeling voor mobility apparatuur.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 87,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom met 11 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 31 december 2015 om 09.45 uur op de N218, Groene Kruisweg te Geervliet met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht en stelt daartoe dat een onjuiste snelheidsmeting heeft plaatsgevonden. De kern van het verweer van de betrokkene houdt in dat niet de snelheid van zijn voertuig is gemeten, maar van de Fiat Panda op de naastgelegen rijstrook gelet op de positie van die auto ten opzichte van de detectielussen in het wegdek. Daarnaast kan aan de hand van de afstand tussen de lussen van 2,5 meter en de intervaltijd van 0,261 seconden geen snelheid van 64 kilometer per uur zijn gemeten. Op basis van deze gegevens moet geconcludeerd worden dat een snelheid van 35 kilometer per uur is gemeten.
3. Voorop wordt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de deskundige [F] , dan wel het NMi, niet onafhankelijk zijn en dat het door de advocaat-generaal overgelegde toelichtingsdocument ten aanzien van detectorsnelheidsmeters van het NMi niet aan de eisen van een onafhankelijk onderzoek voldoet.
4. Het dossier bevat een NMi-verklaring en een locatieverklaring van de desbetreffende snelheidsmeter waaruit blijkt dat het snelheidsmeetmiddel ten tijde van de gedraging voldeed aan de Concept regeling voorschriften meetmiddelen politie (hierna: de CVMP).
5. Er zijn twee foto's van de gedraging gemaakt. De plaats van de gedraging betreft een kruising met verkeerslichten. Op de foto's zijn per rijstrook drie detectielussen waarneembaar. Eén detectielus ligt voor de stopstreep en de andere twee detectielussen liggen na de stopstreep. Op foto A is het voertuig van de betrokkene in zijn geheel nét voorbij de tweede detectielus na de stopstreep. Het voorwiel staat nét voorbij een onderbroken streep die dwars over de rijbaan ligt om de oversteekplaats voor voetgangers en fietsers aan te geven. Het kenteken [00-YYY-0] van het voertuig van de betrokkene is rood omlijnd en staat tevens rechtsonder op foto A vergroot weergegeven. Op de naastgelegen rijstrook rijdt een Fiat Panda die met zijn voorwielen nét op de eerste detectielus staat die gelegen is na de stopstreep. Op foto B is te zien dat het voertuig van de betrokkene - in zijn geheel - nét voorbij voornoemde onderbroken streep rijdt. De naastgelegen Fiat Panda bevindt zich nu met zijn voorwielen nét op de tweede detectielus die gelegen is na de stopstreep.
Op de databalken onder de foto's van de gedraging zijn, voor zover van belang, de volgende gegevens weergegeven: snelheid: 64 km/h; rijstrook: 1RD; intervaltijd (op foto B): 0,261 seconden; lusafstand: 250 cm.
6. In het door de advocaat-generaal bij het verweerschrift overgelegde detectorsnelheidsmeterstoelichtingsdocument van het NMi wordt een toelichting gegeven op de werking van detectorsnelheidsmeters. Hieruit en uit hetgeen de deskundige [F] ter zitting heeft verklaard, blijkt het volgende ten aanzien van snelheidsmetingen middels detectielussen.
Per rijstrook wordt gebruik gemaakt van een lussenpaar. Dit zijn twee identieke detectielussen achter elkaar op een vaste afstand gelegen achter de stopstreep. Bij de passage van een voertuig over de lus wordt per lus een aantal momenten genoteerd door de detectorsnelheidsmeter: het opkomen (raken), het maximum (top) en het afvallen (verlaten) van de lus. De snelheid van een voertuig wordt bepaald door de onderlinge afstand van de lussen in de weg te delen door het verschil tussen de vastgelegde tijdstippen.
Voor de primaire meetmethode worden de volgende drie metingen gebruikt voor de snelheidsmeting: 1. de eerste meting is de tijd tussen het raken van de eerste lus tot het raken van de tweede lus; 2. de topmeting is de tijd tussen het maximum van de profielen van de eerste en de tweede lus; 3. de laatste meting is de tijd van het verlaten van de eerste lus tot het verlaten van de tweede lus. Indien uit het aantal metingen geen juiste snelheid berekend kan worden (mogelijk veroorzaakt door bijvoorbeeld sterk afremmen of optrekken van een voertuig over de lussen, of minder dan drie metingen) dan zal de detectorsnelheidsmeter de meting afkeuren en geen snelheid aangeven.
De detectorsnelheidsmeter moet voorzien zijn van een camera om de overtreding op foto's vast te leggen. Enerzijds om via het kenteken de gegevens van het voertuig waarmee de overtreding is begaan, te kunnen achterhalen. Anderzijds om de tweede meetmethode toe te kunnen passen. In het geval van een snelheidsovertreding wordt foto A gemaakt bij het verlaten van de tweede detectielus. Foto B wordt gemaakt na een variabel tijdsmoment op basis van de gereden snelheid.
Deze tweede meetmethode maakt voor de snelheidsmeting gebruik van een gecertificeerd softwareprogramma waarmee achteraf kan worden gecontroleerd of de eerste meting middels de detectorsnelheidsmeter correct is. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de op de foto's vastgelegde voertuigverplaatsing tussen foto A en B. Voor het berekenen van de voertuigverplaatsing wordt een vast punt van het voertuig op beide foto's gebruikt, meestal de kentekenplaat. De voertuigverplaatsing wordt vervolgens door middel van het softwareprogramma berekend aan de hand van eerder vastgestelde referentiekaders. De tijd tussen foto's A en B wordt intervaltijd genoemd en déze intervaltijd staat op de foto's vermeld. Ook hier geldt dat de afstand gedeeld door de intervaltijd de gereden snelheid oplevert. De intervaltijd zoals op de foto staat weergegeven, heeft dus enkel te maken met de snelheidsberekening op basis van de tweede meetmethode en is dus niet de intervaltijd bij de snelheidsberekening op basis van de primaire methode aan de hand van de detectielussen. De tweede meetmethode maakt onlosmakelijk deel uit van de typekeuring en valt dus onder de certificering.
7. Het dossier bevat tevens een printscreen van foto B van de gedraging met daarnaast een databalk weergegeven ten behoeve van het nameten van de snelheid op basis van de tweede meetmethode. Hierin staan, voor zover van belang, de volgende gegevens opgenomen: fototijd eerste foto: 08:45:19:719; fototijd tweede foto: 08:45:19:980; gemeten snelheid: 64 km/h; afgelegde afstand: 4483 mm; berekende snelheid: 62 km/h. Op de foto is, gelet op de getrokken lijnen vanaf de stopstreep, tevens te zien dat het kenteken gebruikt is als referentiepunt.
8. Het hof acht niet aannemelijk dat in dit geval de snelheid is gemeten van de Fiat Panda op de naastgelegen rijstrook. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de deskundige [F] heeft verklaard dat blijkens de gegevens onder de foto's van de gedraging het lussenpaar op rijstrook 1RD (het hof leest: rechtdoor) is geactiveerd. Vanaf links bekeken betreft dit de rijstrook waarop het voertuig van de betrokkene reed. Hieruit volgt dat de snelheidsmeting heeft plaatsgevonden op de rijstrook waarop het voertuig van de betrokkene reed. Daarnaast kan de snelheidsmeting, gelet op de werking van de gebruikte apparatuur zoals onder 6. is omschreven, geen betrekking hebben op de Fiat Panda, nu de Fiat Panda op foto B de tweede lus pas net is opgereden en zodoende niet alle meetmomenten hebben plaatsgevonden. Het afvallen (verlaten) van de tweede lus door de Fiat Panda heeft op het moment van foto B immers nog niet plaatsgevonden. Voorts komen de posities van de Fiat Panda op foto A en B niet overeen met de fotomomenten zoals onder 6. is omschreven.
9. De stelling van de betrokkene dat geen snelheid van 64 kilometer per uur kan zijn gemeten gelet op de intervaltijd en de afstand tussen de twee lussen, kan niet worden gevolgd, nu de berekeningen van de betrokkene zijn gebaseerd op een verkeerde veronderstelling. De intervaltijd van 0,261 seconden die op foto B staat vermeld betreft immers niet de tijd waarbinnen de afstand tussen de twee lussen is afgelegd, maar ziet op de tijd tussen de foto's van de gedraging. Aan de hand van deze intervaltijd en de vastgelegde voertuigverplaatsing van 4483 mm tussen foto A en B, is het mogelijk om via de zogenaamde tweede meetmethode te controleren of de gemeten snelheid op basis van de afstand tussen de twee lussen en de daarbij behorende intervaltijden (die niet staan vermeld op de foto's van de gedraging) juist is.
10. De betrokkene heeft voorts gesteld dat er onvoldoende bewijs voor het vaststellen van de gedraging is, omdat de foto's en de gemeten waarden van de primaire snelheidsmeting op basis van de afstand tussen de twee lussen niet beschikbaar zijn. Het enige bewijs betreft de foto's die gemaakt zijn op basis van de tweede meetmethode. De onderhavige meetmethode voldoet naar mening van de betrokkene niet aan de voorschriften van de CVMP.
11. In de CVMP worden extra eisen gesteld aan onbewaakte detectorsnelheidsmeters. Deze eisen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“13.5.1 De detectorsnelheidsmeter moet zijn voorzien van een beeldregistratie-inrichting waarmee, onverminderd het bepaalde in 5.1.16, de volgende registraties plaatsvinden:
- de gemeten snelheid;
- het voertuig waarvan de snelheid wordt gemeten;
- weergave van de geactiveerde detectorgroep indien meerdere groepen aanwezig zijn;
- datum en tijdstip van de meting;
- de meetlocatie;
- overige informatie noodzakelijk voor de juiste interpretatie van het meetresultaat.”
12. Het hof stelt vast dat de onder 13.5.1 van de CVMP opgesomde gegevens staan vermeld op de foto's van de gedraging. Geen vereiste is dat foto's van de primaire snelheidsmeting zijn gemaakt en dat de gemeten waarden daarvan worden getoond op de foto's van de gedraging.
13. De stelling van de betrokkene dat gelet op artikel 13.5.2 van de CVMP als extra eis bij onbewaakte detectorsnelheidsmeters geldt dat er tevens een andere, onafhankelijke snelheidsmeting (bijvoorbeeld op basis van radar) plaatsvindt, is onjuist en berust op een onjuiste lezing van dit artikel. Artikel 13.5.2 stelt als vereiste dat door middel van de fotoregistratie met zekerheid kan worden vastgesteld op welk voertuig de gemeten snelheid betrekking heeft. De zekerheid van deze vaststelling moet ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke verkregen wordt indien een tweede meetresultaat beschikbaar is verkregen door middel van een onafhankelijke, andere meetmethode waarvan de meetfout niet groter is dan 10% van de werkelijke snelheid. Gelet op het voorgaande hoeft de gedraging dus niet tevens door middel van een onafhankelijke, andere meetmethode te worden vastgesteld. Wél is vereist dat zekerheid wordt verschaft over de vraag op welk voertuig de gemeten snelheid betrekking heeft. Deze zekerheid dient
gelijkwaardigte zijn aan de zekerheid die een tweede meetresultaat door middel van een onafhankelijke, andere meetmethode geeft.
14. Ten aanzien van de stelling van de betrokkene dat de tweede meetmethode niet controleerbaar is, omdat de benodigde waarden (in eerste instantie) niet bekend zijn, overweegt het hof dat dit geen vereiste is. De betrokkene kan aan de hand van de gemeten snelheid en de intervaltijd de voertuigverplaatsing berekenen en op de foto's nagaan of dit overeenstemt met de daarop getoonde voertuigverplaatsing. Met een snelheid van 64 kilometer per uur wordt in 0,261 seconden een afstand van 4,64 meter afgelegd. De betrokkene heeft gesteld dat zijn voertuig 4,85 meter lang is. Op de foto's is te zien dat het voertuig van de betrokkene op foto B ten opzichte van foto A iets minder dan een voertuiglengte is verplaatst. Aldus bestaat er voor de betrokkene de mogelijkheid tot controle.
15. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting. Nu de betrokkene voorts erkent op de onder 1. genoemde plaats en tijd met zijn voertuig te hebben gereden, staat vast dat de gedraging is verricht.
16. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene terecht ongegrond verklaard. Het hof zal deze beslissing bevestigen met verbetering van gronden, nu de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de snelheidsmeting niet gebaseerd is op de afstand tussen de twee lussen, maar enkel op de intervaltijd tussen de foto's van de gedraging.
17. De gevraagde kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakt in hoger beroep komt gelet op het verloop van de procedure voor vergoeding in aanmerking. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat pas door het indienen van het verweerschrift met het daarbij overgelegde toelichtingsdocument ten aanzien van detectorsnelheidsmeters van het NMi duidelijkheid is gekomen over de werking van het toegepaste meetmiddel. Aan het verschijnen ter zitting van het hof dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 250,50.
18. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 50,60 ( [A] - Leeuwarden v.v.).
De betrokkene heeft eveneens vergoeding verzocht voor de reiskosten die hij heeft gemaakt in verband met de eerder ingeplande zitting van het hof die niet is doorgegaan. De betrokkene had namelijk de dag voor die zitting al treinkaartjes gekocht. Het hof zal het verzoek tot vergoeding van die reiskosten afwijzen, aangezien deze kosten voor rekening en risico van de betrokkene komen.
19. De verletkosten van de betrokkene in verband met het bijwonen van de zitting in hoger beroep worden - ingevolge artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht - vastgesteld overeenkomstig een tarief dat afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 81,- per uur bedraagt. Ter zitting is verzocht om bij gebreke van onderbouwing een uurtarief van € 7,- te hanteren. Het hof acht dit redelijk en zal ter zake van de verletkosten een bedrag van € 56,- (8 uur x € 7,-) toekennen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van in totaal € 357,10;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Sekeris, De Witt en Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.