ECLI:NL:GHARL:2018:435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
200.217.582/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding na politie-inbraak in hennepkwekerij zonder redelijk vermoeden van schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van [appellant], die schadevergoeding eiste van de politie na een inbraak in zijn woning op 16 oktober 2009. De politie had zonder redelijk vermoeden van schuld de woning van [appellant] betreden, waarbij zij de deuren forceerden. Tijdens deze actie werd een hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld. De in beslag genomen goederen werden vernietigd op last van de officier van justitie.

[Appellant] had eerder bekend dat hij zich schuldig had gemaakt aan het inrichten van een hennepkwekerij, maar werd in een strafzaak vrijgesproken omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond ten tijde van het binnentreden. In de civiele procedure vorderde hij een schadevergoeding van € 14.931,10 voor de vernietigde goederen en de schade aan de deuren. Het hof oordeelde dat de politie niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de geschonden norm niet strekte tot bescherming van [appellant]'s belang. De schade was het gevolg van rechtmatige onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen.

Daarnaast werd vastgesteld dat de schade aan de deuren volledig voor rekening van [appellant] kwam, omdat hij had geweigerd de deuren te openen, wat de schade had kunnen voorkomen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de vordering had afgewezen, en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.217.582/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5240663 CV EXPL 16-10337)
arrest van 16 januari 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
tegen
Rechtspersoon met wettelijke taak (RWT) Politie,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de politie,
advocaat: mr. E.P. Ceulen, kantoorhoudend te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
18 april 2017 dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie [vestigingsplaats] , heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 juni 2017,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - samengevat - het vonnis waarvan beroep te vernietigen en de politie te veroordelen tot betaling van € 14.931,10, vermeerderd met wettelijke rente en de proceskosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
Op 16 oktober 2009 is door agenten van de politie binnengetreden in een door [appellant] van ene [X] gehuurd pand aan [adres] . Zij hebben zich toegang verschaft door de schuurdeur en een binnendeur te forceren. De politieagenten waren in het bezit van een door de hulpofficier van justitie afgegeven machtiging tot binnentreden. In het pand is een hennepkwekerij aangetroffen die is ontmanteld. De voorwerpen die in de kwekerij zijn aangetroffen zijn in beslag genomen en op last van de officier van justitie vernietigd.
3.3
[appellant] , die in het pand verbleef, is op heterdaad aangehouden. Hij is verhoord en heeft
bekend dat hij zich schuldig had gemaakt aan het inrichten van een hennepkwekerij en het
vervaardigen en verkopen van hennep, alsook aan het aftappen van stroom.
3.4
[appellant] is vervolgd voor het opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennep in de
periode van 1 november 2008 tot en met 16 oktober 2009 en het aanwezig hebben van
hennepplanten en henneptoppen, alsmede diefstal van elektriciteit. Na een veroordeling door
de politierechter in [vestigingsplaats] op 8 februari 2012 is hij in hoger beroep op 11 april 2014 vrijgesproken. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) heeft daartoe overwogen dat ten tijde van het binnentreden van de woning geen redelijk vermoeden van schuld bestond aan overtreding van de Opiumwet, dat de hulpofficier van justitie om die reden ten onrechte een machtiging tot binnentreden had afgegeven, dat deze machtiging dus ten onrechte is gebruikt en het daardoor verkregen bewijsmateriaal op deze gronden van het bewijs dient te worden uitgesloten.
3.5
Bij beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juni 2015 zijn de in beslag genomen voorwerpen in de strafzaak met parketnummer [nr.] , welke in die beschikking als zodanig ook zijn aangeduid, onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in beslag genomen voorwerpen (attributen betrekking hebbende op de teelt van hennep) in relatie stonden tot een strafbaar feit en deze van zodanige aard geacht, dat het ongecontroleerde bezit daarvan door [appellant] in strijd was met de wet of met het algemeen belang.
3.6
[appellant] heeft de politie en het Openbaar Ministerie aansprakelijk gesteld voor de
schade die het gevolg was van het vernietigen van de in beslag genomen voorwerpen. Beide
hebben geweigerd die schade te vergoeden.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd de politie te veroordelen aan hem te voldoen een bedrag van € 14.931,10, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 18 april 2017 de vordering afgewezen omdat de politie niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellant] .
5.
De beoordeling van de grieven en de vordering
5.1
[appellant] heeft twee grieven ontwikkeld. In de eerste grief komt hij op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de inbeslagname tegenover [appellant] niet onrechtmatig was. In de tweede grief komt [appellant] op tegen de in eerste aanleg te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling. De beide grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij de beoordeling ervan zal het hof ook in eerste aanleg gevoerde verweren betrekken aan de beoordeling waarvan de kantonrechter niet is toegekomen.
Algemeen kader
5.2
Op 16 oktober 2009 is door agenten van de politie binnengetreden in de woning van [appellant] . Dat gebeurde op basis van verdenking van overtreding van de Opiumwet, in het bijzonder het telen van hennep. In de strafzaak die daarop volgde is door dit hof op
11 april 2014 geoordeeld dat een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot die overtreding van de Opiumwet ontbrak. Voor de nu te beoordelen civiele zaak volgt daaruit dat van de aanvang af een rechtvaardiging voor het binnentreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft ontbroken. Die constatering maakt dat de als gevolg van dat optreden geleden schade in beginsel kan worden gevorderd op basis van een door de politie jegens [appellant] gepleegde onrechtmatige daad
(HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956, Begaclaim).
5.3
De mogelijkheid een veroorzaker van schade te doen veroordelen tot betaling van die schade is een vorm van (civiele) rechtsbescherming die de wet aan de benadeelde biedt. Naar zijn aard staat die bescherming echter slechts ten dienste van een rechtens te respecteren belang waarin de benadeelde is getroffen. Van een rechtens te respecteren belang is sprake indien de geschonden norm (mede) ertoe strekt dat belang te beschermen. Indien een dergelijk belang niet aanwezig is, kan het handelen van de veroorzaker van de schade, hoe onjuist ook, niet als onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW worden aangemerkt dan wel als een onrechtmatige daad aan de veroorzaker worden toegerekend
(HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6219).
5.4
Indien sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad en een verplichting tot schadevergoeding, kan de vergoedingsplicht ingevolge artikel 6:101 BW nog worden verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (de causaliteitsafweging) met dien verstande dat een andere verdeling plaats vindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (de billijkheidscorrectie).
5.5
De door [appellant] gevorderde schade valt uiteen in twee onderdelen: vergoeding van de waarde van de in beslag genomen en vervolgens vernietigde goederen alsmede vergoeding van de kosten van herstel van de bij het binnentreden beschadigd geraakte deuren van de woning. Niet in geschil is dat de in beslag genomen en vernietigde goederen alle gebruikt werden ten behoeve van de aangetroffen hennepplantage. Evenmin in geschil is dat [appellant] , hoewel vrijgesproken door de strafrechter, ter plaatse een hennepkwekerij had en de hiervoor genoemde goederen daarvoor heeft gebruikt. Veronderstellenderwijs wordt, conform de stellingen van [appellant] , aangenomen dat de in beslag genomen goederen zijn eigendom waren.
Beschermd belang?
5.6
Zoals gezegd, zijn agenten van de politie binnengetreden zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Dat van een dergelijk vermoeden sprake moet zijn, is neergelegd in artikel 27 Sv. Die aldus vastgelegde norm strekt ertoe, voor zover van belang in deze zaak, de burger bescherming te bieden tegen een door de overheid gemaakte inbreuk op diens in artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op respect voor zijn privéleven en zijn woning (door daarin zonder toereikende grondslag binnen te treden) en het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM neergelegde recht van een ieder op ongestoord genot van zijn eigendom (door zonder toereikende grondslag aan die burger in eigendom toebehorende goederen in beslag te nemen en te vernietigen).
5.7
Dat aldus beschermde belang is echter niet ongelimiteerd. Zo bevat artikel 36d Wetboek van Strafrecht een wettelijke grondslag voor het maken van inbreuk op het ongestoord bezit van eigendom. Ingevolge dat artikel kunnen onder meer goederen onttrokken worden verklaard aan het verkeer waarvan het bezit in strijd is met de wet. Onbestreden is, dat de inbeslaggenomen goederen op basis van die bepaling bij beschikking van rechtbank Noord-Nederland van 1 juni 2015 - dus op rechtmatige wijze - aan het verkeer onttrokken zijn verklaard (vgl. Hoge Raad 29 mei 1990, ECLI:NL:HR: 1990:AD1139,NJ 1990, 753, Hoge Raad 22 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2042, NJ 1994, 490 en Hoge Raad 14 februari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9958, NJ 1995, 405). Het belang waarvan [appellant] bescherming vraagt is dus het belang dat hij heeft bij het ongestoord genot van goederen waarvan het bezit in strijd met de wet is geoordeeld. Dat is niet een belang dat de geschonden norm beoogt te beschermen, reeds omdat de wet juist voor een situatie als deze een wettelijke beperking aan de beschermingsomvang van het door de norm beschermde belang stelt.
Inbeslaggenomen goederen
5.8
Met inachtneming van hetgeen hiervoor werd opgemerkt leidt dit tot het oordeel dat de geschonden norm niet strekte tot bescherming van het door [appellant] ingeroepen belang en om die reden geen verplichting tot schadevergoeding bestaat. Bovendien geldt dat de gestelde schade het gevolg is van rechtmatige onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen en daarom niet aan de onrechtmatige daad kan worden toegerekend.
Beschadigde deuren
5.9
Ook de vordering tot vergoeding van de gestelde schade aan de deuren is terecht afgewezen. De grondslag voor die afwijzing is echter niet de hiervoor ontwikkelde belangredenering, maar de eigen schuld van [appellant] .
5.1
Blijkens het door [appellant] niet betwiste proces-verbaal van binnentreden in de woning (productie 1 bij conclusie van antwoord, p. 71) is door de agenten die bij dat binnentreden op 16 oktober 2009 betrokken waren eerst op alle ramen en deuren geklopt. Ook maakten zij zich luid en duidelijk bekend als politie. In de woning werd licht ontstoken. Er werd echter niet open gedaan.
5.11
In zijn op 16 oktober 2009 aan de politie afgelegde en in deze procedure als juist bevestigde verklaring van 16 oktober 2009 (productie 1 bij conclusie van antwoord, p. 12) heeft [appellant] verklaard dat hij een stel mensen voor de woning zag staan, dat hij het vermoeden had dat het om politie ging, dat hij de politie niet in zijn woning wilde hebben en dat hij om die reden niet heeft open gedaan. [appellant] heeft in hoger beroep, wederom, gesteld dat hij niet verplicht was de deur open te doen. Dat is juist, maar niet van belang. Het gaat erom of de schade aan de deuren (eventueel: mede) is veroorzaakt door een omstandigheid die aan hem is toe te rekenen. Dat is het geval. Indien [appellant] de deuren had geopend - waartoe hij feitelijk in staat was, maar waarvan hij bewust heeft afgezien - was het veroorzaken van schade daaraan door de betrokken agenten niet nodig geweest. Het nalaten door [appellant] de deuren te openen is daarmee de alles bepalende factor geworden voor het ontstaan van de schade, ook al is die schade feitelijk veroorzaakt door de binnentredende agenten. Dat zo zijnde is het niet meer dan billijk de schade geheel voor rekening van [appellant] te laten.
Proceskosten
5.12
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 niet slaagt en dus geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het vonnis waarvan beroep. De daarin uitgesproken proceskostenveroordeling (grief 2) houdt om die reden ook stand.

6.De slotsom

6.1.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de politie zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.952,-
- salaris advocaat € 1.788,- (2 punten x tarief II)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen van 18 april 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de politie vastgesteld op € 1.952,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.