ECLI:NL:GHARL:2018:4365

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.218.738
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens niet staande houden van bestuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen een sanctiebeschikking van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet tijdig zou zijn ingesteld. De gemachtigde van de betrokkene stelde echter dat het beroepschrift op 12 januari 2017 ter post was bezorgd, wat werd onderbouwd met een verzendbewijs van PostNL. Het hof oordeelde dat het beroepschrift tijdig was ingediend, aangezien de beroepstermijn eindigde op 13 januari 2017 en het beroepschrift op 16 januari 2017 was ontvangen.

Vervolgens beoordeelde het hof de beslissing van de officier van justitie, die een administratieve sanctie van € 140,- had opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder voor het niet gebruiken van de rijbaan. De gemachtigde voerde aan dat de verbalisant de bestuurder had kunnen staande houden, maar dit niet had gedaan. Het hof stelde vast dat de verbalisant niet had verklaard waarom hij de bestuurder niet had kunnen staande houden, en concludeerde dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest. Hierdoor was de sanctie onterecht opgelegd aan de kentekenhouder.

Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en de sanctiebeschikking van de officier van justitie, en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 1.002,-. Dit arrest is gewezen door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.218.738
14 mei 2018
CJIB 197256603
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 22 mei 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 april 2018. De betrokkene is verschenen bij gemachtigde. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld.
2. De gemachtigde voert aan dat het beroep wel tijdig is ingesteld. Het beroepschrift is namelijk op 12 januari 2017 ter post bezorgd. Ter onderbouwing hiervan heeft de gemachtigde een verzendbewijs van PostNL overgelegd.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden. Voorts bepaalt artikel 6:9 van de Awb dat het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, alsmede dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4. Blijkens de gedingstukken is de beslissing van de officier van justitie op 2 december 2016 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 13 januari 2017. Het beroepschrift, gedateerd 12 januari 2017, is blijkens het daarop geplaatste stempel op 16 januari 2017 bij de CVOM ontvangen. Blijkens het door de gemachtigde overgelegde verzendbewijs zijn op 12 januari 2017 om 19:40 uur meerdere poststukken afgegeven aan PostNL. Eén van de op het verzendbewijs vermelde Track & Trace codes komt overeen met de in het beroepschrift vermelde Track & Trace code. Het beroepschrift is dus tijdig ingediend. Gelet hierop heeft de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen.
5. Vervolgens zal het hof overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, waarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een rijdend motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 april 2016 om 17:56 uur op het Stationsplein te Almere met het voertuig met het kenteken [YY-00-YY] .
7. De gemachtigde voert onder meer aan dat ten onrechte op kenteken is bekeurd. De betrokkene is namelijk uitdrukkelijk van mening dat de verbalisant de bestuurder van het voertuig had kunnen en moeten staandehouden, nu de bestuurder bij het voertuig aanwezig was. Op geen enkele wijze is gebleken waarom zich geen reële mogelijk tot staandehouding heeft voorgedaan. Om die reden kan de inleidende beschikking niet in stand blijven.
8. Artikel 5 van de Wahv bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zo nodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik zag een motorvoertuig over het voetgangersgebied rijden. Dit voetgangersgebied betreft een plein dat voor het treinstation ligt. Ik zag dat er op het Stationsplein diverse personen liepen. Daar ik de motor niet staande heb kunnen houden, heb ik besloten op het proces-verbaal op kenteken uit te schrijven.”
10. Het hof stelt vast dat de verbalisant wel heeft verklaard hij de bestuurder van de motorfiets niet staande heeft kunnen houden, maar niet waarom die mogelijkheid zich in dit geval niet heeft voorgedaan. De stelling van de gemachtigde van de advocaat-generaal dat de verbalisant te voet was en daarom niet heeft kunnen staande houden blijkt niet met zoveel woorden uit de verklaring van de verbalisant en betreft dan ook een invulling van diens verklaring door de gemachtigde van de advocaat-generaal. Gelet op het tijdsverloop sinds de constatering van deze gedraging acht het hof het thans niet meer aangewezen om hierover nadere informatie te doen opvragen bij de verbalisant. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gemachtigde reeds in de fase bij de kantonrechter heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat zich geen reële mogelijk tot staandehouding heeft voorgedaan. Aldus heeft het openbaar ministerie reeds ruim de gelegenheid gehad om hierover nadere informatie in te winnen bij de verbalisant. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat zich een reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Dit brengt mee dat de verbalisant ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 5 van de Wahv door de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder op te leggen. Gelet hierop kan de inleidende beschikking niet in stand blijven. Het hof zal het beroep dan ook gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie, alsmede de inleidende beschikking vernietigen. De overige argumenten van de gemachtigde kunnen daarmee buiten bespreking blijven.
11. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een administratief beroepschrift, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting bij het hof. Aan het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per
1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.002,- (=4 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 197256603 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.002,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.