In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen een sanctiebeschikking van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet tijdig zou zijn ingesteld. De gemachtigde van de betrokkene stelde echter dat het beroepschrift op 12 januari 2017 ter post was bezorgd, wat werd onderbouwd met een verzendbewijs van PostNL. Het hof oordeelde dat het beroepschrift tijdig was ingediend, aangezien de beroepstermijn eindigde op 13 januari 2017 en het beroepschrift op 16 januari 2017 was ontvangen.
Vervolgens beoordeelde het hof de beslissing van de officier van justitie, die een administratieve sanctie van € 140,- had opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder voor het niet gebruiken van de rijbaan. De gemachtigde voerde aan dat de verbalisant de bestuurder had kunnen staande houden, maar dit niet had gedaan. Het hof stelde vast dat de verbalisant niet had verklaard waarom hij de bestuurder niet had kunnen staande houden, en concludeerde dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest. Hierdoor was de sanctie onterecht opgelegd aan de kentekenhouder.
Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en de sanctiebeschikking van de officier van justitie, en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 1.002,-. Dit arrest is gewezen door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.