ECLI:NL:GHARL:2018:4366

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.218.610
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie voor niet stoppen voor rood licht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 25 april 2017 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het niet stoppen voor rood licht bij een verkeerslicht op 3 mei 2016. De betrokkene stelde dat de geeltijd van het verkeerslicht te laag was ingesteld, waardoor hij niet tijdig kon stoppen. Het hof heeft de zaak behandeld op 30 april 2018, waarbij de betrokkene aanwezig was en de advocaat-generaal mr. [B] als gemachtigde optrad.

Het hof oordeelde dat de betrokkene niet kon worden gevolgd in zijn argument dat de geeltijd te kort was. De geeltijd van 3,5 seconden was volgens het hof voldoende om tijdig te stoppen, gezien de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km/h. De betrokkene had bovendien erkend dat hij de oproep voor de zitting van de kantonrechter had ontvangen, maar deze door persoonlijke omstandigheden had gemist. Het hof concludeerde dat de klachten van de betrokkene over misstanden binnen de overheid niet relevant waren voor de onderhavige zaak en dat er geen sprake was van misdrijven waarvan het hof kennis had gekregen in de uitoefening van zijn bediening.

Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kantonrechter, waarmee de administratieve sanctie van € 230,- in stand bleef. Het hof benadrukte dat van een bestuurder verwacht mag worden dat hij anticipeert op verkeerslichten en zijn snelheid aanpast om tijdig te kunnen stoppen. De beslissing werd uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.218.610
14 mei 2018
CJIB 197950659
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 25 april 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Op 5 december 2017 is nog een e-mail van de betrokkene ontvangen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 april 2018. De betrokkene is verschenen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [B] .

Beoordeling

1. De betrokkene voert in hoger beroep aan dat de oproep voor de zitting van de kantonrechter hem niet heeft bereikt en dat in de uitspraak van de kantonrechter niets is terug te vinden van zijn bezwaren en zijn afwezigheid.
2. In zijn brief aan de president van het rechtbank Gelderland d.d. 15 mei 2017, die de betrokkene als bijlage bij zijn hoger beroepschrift heeft gevoegd, geeft de betrokkene eerlijk toe dat de uitnodiging voor de zitting van de kantonrechter toch in zijn bezit was, maar dat die brief hem door zeer moeilijke familieomstandigheden was ontgaan. Gelet hierop zal het hof verder voorbij gaan aan de klacht van de betrokkene dat hij de oproep voor de zitting van de kantonrechter niet heeft ontvangen.
3. De beslissing van de kantonrechter dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, tweede lid van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) met redenen te zijn omkleed. De wet stelt niet de eis dat de bezwaren van de betrokkene en zijn aan- of afwezigheid ter zitting in de uitspraak van de kantonrechter worden vermeld. Het enkele feit dat deze informatie in de uitspraak van de kantonrechter ontbreekt, maakt dus niet dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel. Overigens is deze informatie wel opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 3 mei 2016 om 11:40 uur op de N326 Graafseweg te Nijmegen met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
5. De betrokkene voert aan dat de geeltijd van het betreffende verkeerslicht te laag was ingesteld. Bij een reële instelling zou de betrokkene niet door rood zijn gereden.
6. Het zaakoverzicht van het CJIB houdt, zakelijk weergegeven, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens onder meer in dat de onderhavige gedraging met roodlichtapparatuur geautomatiseerd op twee digitale foto's is vastgelegd.
7. In het dossier bevinden zich de twee foto's waarmee de gedraging is vastgelegd. Op de eerste foto is te zien dat een voertuig met het kenteken [0-YYY-00] de stopstreep passeert. Op de tweede foto is te zien dat dit voertuig verder is gereden. Op beide foto's is te zien dat het verkeerslicht rood licht uitstraalt. Uit de gegevens in de databalk onderin de foto's blijkt dat het verkeerslicht 0,4 seconden rood licht uitstraalde op het moment dat de eerste foto werd genomen en 1,6 seconden op het moment dat de tweede foto werd genomen, de geeltijd 3,5 seconden bedroeg en de passagesnelheid van het voertuig 43 km/h was.
8. Gelet op de bovengenoemde foto's en in aanmerking genomen dat de betrokkene niet ontkent dat hij niet is gestopt voor het rode verkeerslicht, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verkeer dient het hof vervolgens te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
9. Het hof stelt voorop dat in het algemeen mag worden verwacht dat een bestuurder te allen tijde in staat is het voertuig tijdig en op een verantwoorde wijze voor een verkeerslicht tot stilstand te brengen. Van een bestuurder mag immers worden verwacht dat hij anticipeert op een naderend verkeerslicht en zijn snelheid zodanig aanpast dat tijdig kan worden gestopt. Indien een driekleurig verkeerslicht geel licht uitstraalt, houdt dit in beginsel in dat moet worden gestopt. Slechts indien men het verkeerslicht zo dicht genaderd is dat stoppen niet meer mogelijk is, mag men doorrijden. De geellichtfase zal in dat geval ook lang genoeg zijn om het verkeerslicht te passeren zonder het rode licht te negeren. De geeltijd van een verkeerslicht wordt door de wegbeheerder afgestemd op de situatie ter plaatse. In de onderhavige zaak bedroeg de geeltijd 3,5 seconden. Naar het oordeel van het hof was deze geeltijd, gelet op de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km/h, ruimschoots voldoende om tijdig voor de stopstreep te kunnen stoppen. Aldus is geen sprake van een te korte geelfase. Indien de betrokkene niet tijdig kon stoppen voor het geel uitstralende verkeerslicht, betekent dit dat hij hierop onvoldoende heeft geanticipeerd.
10. Verder voert de betrokkene aan dat hij zich door de overheid ernstig gemangeld, genegeerd, geschoffeerd, niet serieus genomen en tot op het bot toe vernederd voelt. De overheid faalt op talloze punten en er zijn nogal wat juridische misstanden in onze rechtsstaat, wat de betrokkene al bij verschillende instanties onder de aandacht heeft gebracht. De overheid heeft haar prioriteitstelling niet op orde. Er gaan juristen de fout in, maar die worden niet vervolgd. Dit is in strijd met artikel 1 van de Grondwet. Daarom stelt de betrokkene voor dat het hof de advocaat-generaal opdraagt prioriteit te geven aan de door de betrokkene genoemde ambtsmisdrijven en de onderhavige zaak te schorsen, waarbij de betrokkene in de tussentijd het bedrag van zijn zekerheidsstelling terug krijgt. Volgens de betrokkene is het hof daartoe verplicht op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
11. De door de betrokkene aangevoerde bezwaren gaan het kader van het onderhavige geschil - dat zijn grondslag vindt in de Wahv en waarop de bepalingen van de Wahv, in het bijzonder de artikelen 6, 8, 9 en 14, van toepassing zijn - te buiten. Het hof moet die bezwaren daarom buiten beschouwing laten. De situatie als bedoeld in artikel 162 Sv is niet aan de orde. Dit artikel bepaalt voor zover hier van belang dat openbare colleges die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een ambtsmisdrijf verplicht zijn daarvan onverwijld aangifte te doen. De door de betrokkene genoemde ambtsmisdrijven staan echter in zodanig ver verwijderd verband van het onderhavige geschil dat niet kan worden gesproken van misdrijven waarvan het hof in de uitoefening van zijn bediening kennis heeft gekregen. Het hof kan daarom niet ingaan op het voorstel van de betrokkene.
12. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.