Beoordeling
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in verbinding met de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden.
2. Blijkens de gedingstukken zou de bestreden beslissing op 21 juni 2017 aan de betrokkene zijn toegezonden. De beroepstermijn eindigde hiervan uitgaande op 2 augustus 2017. Het beroepschrift is gedateerd 4 augustus 2017 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 8 augustus 2017 ter griffie van de rechtbank ingekomen. Volgens de advocaat-generaal is het hoger beroep niet tijdig ingesteld.
3. De betrokkene voert aan dat hij de beslissing van de kantonrechter niet heeft ontvangen. Bij navraag is hem een grosse van de beslissing van de kantonrechter toegezonden door de griffier van rechtbank Amsterdam. Daardoor heeft de betrokkene pas bij brief van 4 augustus 2017 hoger beroep ingesteld. De betrokkene heeft ter onderbouwing van zijn betoog een e-mailwisseling met de griffier van rechtbank Amsterdam overgelegd.
4. In het dossier bevindt zich een afschrift van de beslissing van de kantonrechter met daarop een stempel met verzenddatum 21 juni 2017. Niet blijkt uit een verzendadministratie of anderszins, dat de beslissing van de kantonrechter daadwerkelijk op 21 juni 2017 is verzonden. Hetgeen zich in het dossier bevindt is - in het licht van het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie - onvoldoende om de verzending aannemelijk te maken. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat de beroepstermijn is aangevangen. Het hof acht daarom het hoger beroepschrift van de betrokkene tijdig ingediend. Het hoger beroep van de betrokkene is ontvankelijk.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 95,- opgelegd ter zake van “als (snor)fietser bij ontbreken (verpl.) (brom) fietspad niet de rijbaan gebruiken (bijv. rijden op trottoir, voetpad)”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 september 2015 om 23:49 uur op de Museumstraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
6. De kantonrechter heeft in het dictum van zijn beslissing de feitcode gewijzigd van R309 naar R311 (als bromfietser niet de rijbaan gebruiken bij ontbreken fiets/bromfietspad). Het hof verstaat dit aldus dat de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en met wijziging van die beslissing, de inleidende beschikking aldus heeft gewijzigd. Het bij feitcode R311 behorende bedrag van de sanctie is gelijk aan het bij feitcode R309 behorende sanctiebedrag.
7. De betrokkene voert in hoger beroep aan dat het voertuig behorend bij kenteken [00-YY-YY] geen snorfiets is maar een quad. Daarnaast heeft de betrokkene zijn quad op aanwijzing van een handhavingsambtenaar geparkeerd op het trottoir. De betrokkene vindt de opgelegde sanctie daarom onterecht.
8. In het dossier bevindt zich - naast een zaakoverzicht met de in de inleidende beschikking vermelde gegevens - een aanvullend proces-verbaal van 6 januari 2017, waarin de verbalisant, voor zover hier relevant, het volgende verklaart:
''De gebruikte feitcode (camera) is niet juist. Het voertuig valt onder de categorie motorfiets. Dit betekent dat de opgelegde sanctie welke automatisch wordt opgelegd door het camerasysteem niet de juiste is. Het bedrag moet honderdveertig euro bedragen. Voor wat betreft de argumentatie die betrokkene aangeeft, dat hij een aanwijzing zou hebben gekregen, dit valt niet voor mij te controleren.''
9. De verbalisant heeft kennelijk het oog op de feitcode R315a (niet de rijbaan gebruiken als bestuurder van een motorrijtuig (rijdend)). Het bij deze feitcode behorende sanctiebedrag is € 140,-. Het hof stelt voorts vast dat het voertuig behorend bij het kenteken [00-YY-YY] - volgens de openbaar toegankelijke gegevens uit het kentekenregister op de website van de RDW - een driewielig motorrijtuig is, behorend tot voertuigcategorie L7e. Daarmee is het geen voertuig waarop de feitcode R311 betrekking heeft.
10. Dit betekent dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het hof zal die beslissing vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
11. De officier van justitie heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene klaagt erover dat de officier van justitie de termijn om op het beroep te beslissen ruimschoots heeft overschreden. Dit brengt echter -wat ook zij van de juistheid van de stelling van de betrokkene- niet mee dat het beroep gegrond had moeten worden verklaard. De beslistermijn is slechts een termijn van orde, geen fatale termijn.
12. Met de ongegrondverklaring van het beroep heeft de officier van justitie de inleidende beschikking ongewijzigd in stand gelaten. Het voertuig van de betrokkene is echter evenmin een voertuig waarop de feitcode R309 betrekking heeft. Dat betekent dat de bij inleidende beschikking opgelegde sanctie evenmin juist is.
13. Volgens vaste rechtspraak van het hof kan onder omstandigheden de feitcode worden gewijzigd. Zoals hiervoor overwogen heeft de verbalisant het oog op de feitcode R315a (niet de rijbaan gebruiken als bestuurder van een motorrijtuig (rijdend). Daarbij hoort een sanctiebedrag van € 140,-. De betrokkene wijst erop dat hij zijn voertuig geparkeerd had. Dat betreft de feitcode R315b (niet de rijbaan gebruiken als bestuurder van een motorvoertuig (stilstaand). Daarbij hoort een sanctiebedrag van € 90,-. Relevant is derhalve of het voertuig van de betrokkene reed of stilstond.
14. De gegevens in het dossier bieden onvoldoende grond voor de vaststelling dat het voertuig van de betrokkene reed ten tijde van de waarneming. De waarneming is gedaan via een camera-installatie aan weerszijden van de doorgang onder het Rijksmuseum. Er bevinden zich slechts foto's in het dossier. Daarop is niet te zien dat het voertuig van de betrokkene rijdt. De verbalisant heeft niet expliciet verklaard dat het voertuig van de betrokkene reed. Uit het aanvullend proces-verbaal kan slechts uit het noemen van het sanctiebedrag worden afgeleid dat dit wel het geval was. Dat is te weinig voor de vaststelling dat het voertuig van de betrokkene reed. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat ten tijde van de waarneming het voertuig van de betrokkene stilstond.
15. Volgens de betrokkene heeft hij zijn quad op aanwijzing van een handhavingsambtenaar geparkeerd op het trottoir. Nu de stukken van het geding hiervan geen blijk geven en de betrokkene zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, is hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd niet aannemelijk geworden.
16. Gelet op het voren overwogene zou de betrokkene een sanctie kunnen worden opgelegd met de feitcode R315b (niet de rijbaan gebruiken als bestuurder van een motorvoertuig (stilstaand). Het hof zal hiertoe -middels wijziging van de feitcode- ook toe overgaan nu de betrokkene daardoor niet in zijn verdedigingsbelangen wordt geschaad. De onjuistheid is in dit geval niet van dien aard dat bij de betrokkene misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft en waartegen hij zich moest verdedigen. De hoogte van het sanctiebedrag voor de gedraging die valt onder feitcode R315b is lager dan dat van de bij de inleidende beschikking opgelegde sanctie. Daarom zal het hof, met gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie en wijziging van die beslissing, de inleidende beschikking wijzigen voor wat betreft de feitcode, de omschrijving van de gedraging en het sanctiebedrag als hierna vermeld.
17. Nu de beslissingen van de kantonrechter en van de officier van justitie worden vernietigd, behoeft hetgeen de betrokkene daar verder tegen naar voren heeft gebracht geen bespreking meer.
18. Gelet hierop beslist het hof als volgt.